1. Het principe

(1a) Ik hou er niet veel van. 

<->

(1b) Ik hou niet veel van hem / haar.
(2a) Daar denk ik nooit meer aan. (2b) Aan die denk ik nooit meer.
(3a) Waar wacht je eigenlijk op ? (3b) Op wie wacht je eigenlijk ?
(4a) Dat is een boek waar ik veel van hou. (4b) Dat is een oom van wie ik veel hou.


In het Nederlands mag een voorzetsel gevolgd worden door een voornaamwoord als dat voornaamwoord naar een persoon verwijst (zie de b-zinnen hierboven).
Als er NIET naar een persoon verwezen wordt, dan wordt er een pronominaal adverbium (of voornaamwoordelijk bijwoord) gebruikt (zie de a-zinnen hierboven).


2. Er bestaan vijf soorten van voornaamwoordelijke bijwoorden
1. het persoonlijk voornaamwoordelijk bijwoord : [ER + prepositie]
(5) Ik denk er steeds meer aan.

2. het aanwijzend voornaamwoordelijk bijwoord : [HIER + prepositie ] en [DAAR + prepositie]
(6) Daar/hier droom ik steeds meer van.

3. het vragend voornaamwoordelijk bijwoord : [WAAR + prepositie ]
(7a) Waarover zul je praten ?
(7b) Waar zul je over praten ?

4. het relatief (of betrekkelijk) voornaamwoordelijk bijwoord : [WAAR + prepositie]
(8a) Ik draag het liefst kleren waarin ik me gemakkelijk voel.
(8b) Ik draag het liefst kleren waar ik me gemakkelijk in voel.

5. het onbepaald (of indefiniet) voornaamwoordelijk bijwoord : [(N)ERGENS / OVERAL + prepositie]
(9a) Dat lijkt nergens op.
(9b) Hij komt overal aan.


3. Distributie
3.1. Één woord of twee ?
Als de twee delen van het voornaamwoordelijk bijwoord naast elkaar staan, dan worden ze aaneengeschreven. De splitsing van de twee delen is echter verplicht:
als het om een persoonlijk voornaamwoodelijk bijwoord gaat (er + prepositie);
én als er in het middenstuk ten minste een ander zinsdeel staat dan het onderwerp.

In al de andere gevallen is de splitsing facultatief.
(1a) Denk aan het geld dat hij jou uitgeleend heeft, als je hem nog ziet.
(1b) Denk eraan [ø] als je hem nog ziet.

(2a) Ze dook meteen het water in.
(2b) Ze dook er meteen in.

(3a) De suiker zit in die doos.
(3b) De suiker zit daarin.

(4a) Ze bleek niet zeer tevreden te zijn met haar rapport.
(4b) Ze bleek er niet zeer tevreden mee te zijn.
(4c) *Ze bleek ermee niet zeer tevreden te zijn.
(4d) Ze bleek daar niet zeer tevreden mee te zijn.
(4e) Ze bleek daarmee niet zeer tevreden te zijn.

3.2. Plaats van het voorzetsel (de prepositie)
Als beide delen gesplitst worden, dan staat de prepositie zo ver mogelijk achteraan in het middenstuk, nl.: onmiddellijk voor de tweede pool.

  PV        VR  
Hij  heeft  er vaak  over  gesproken  .
Daar  heb  ik  nog niet  naar  gekeken .
Ze  is  er nog niet  aan  begonnen .
Hij  hoeft  zich daar geen zorgen  over  te maken .
Kunnen  we  daar echt niets aan  doen  ?
Waar  staat  ze   op  te wachten  ?


 
Conjunctor
 
 
 
 
VG
 
Zeg alleen wat je er zelf  van denkt  .
Dat is een film waar ik   geen reclame voor zou willen maken  .
Wist je niet dat hij daar een hekel aan heeft  ?
Ze zei dat ze daar al jaren van droomt  .


Het scheidbaar partikel staat echter nog achter het tweede deel van een voornaamwoordelijk bijwoord. Vergelijk :
(5a) Denk daar nog eens over na.
(5b) Ik hoef er eigenlijk niet meer over na te denken.

(6a) Waar stak hij zijn hand naar uit ?
(6b) Ik vraag mij af waar hij zijn hand naar uit wou steken / wou uitsteken.

(7a) Wil je er nog iets aan toevoegen ?
(7b) Ik hoef er niets meer aan toe te voegen.

(8a) Ik kom er straks nog op terug.
(8b) Ik weet niet of het de moeite waard is om er straks nog op terug te komen.

3.3. Plaatsing van het eerste deel van het voornaamwoordelijk bijwoord (vn.bijw.)
3.3.1. Persoonlijk vn.bijw. : [er + prepositie]
Als eerste deel van het pers. vn.bijw. maakt "er" deel uit van de (zgn.) persoonlijke categorie (zie hoofdstuk 6.3) en staat zo ver mogelijk vooraan in het middenstuk.

"Er" staat echter achter:
het onderwerp (subject);
het persoonlijk voornaamwoord "het".

1ste pool (onderwerp) (het) er ( ... ) prepositie  2de pool


(1a) Gisteren heb ik er nog met Kristel over gepraat.
(1b) Ik heb er gisteren nog met Kristel over gepraat.

(2a) Denk erover na.
(2b) Heb je er reeds over nagedacht ?

(3a) Vandaag zullen we het hebben over de discipline in onze school.
(3b) Ik heb het er met hem al eens over gehad.

"Er" mag ook nog zowel voor als achter de andere voornaamwoorden staan van de persoonlijke categorie :
(4a) Ik moet hem er nog eens aan herinneren.
(4b) Ik moet er hem nog eens aan herinneren.

(5a) Ze heeft er zich nooit om bekommerd.
(5b) Ze heeft zich er nooit om bekommerd.

3.3.2. aanwijzend (demonstratief) vn.bijw. : [hier / daar + prepositie]
Als eerste deel van een aanwijzend vn.bijw. staat "hier" (en "daar"):
in het eerste stuk;
in het middenstuk.

In dat geval bekleden "hier" en "daar" dezelfde plaats als de andere elementen van de aanwijzende categorie.
(6a) Hiermee kun je je reis betalen.
(6b) Hier kun je je reis mee betalen.
(6c) Je kunt hiermee je reis betalen.
(6d) Je kunt hier je reis mee betalen.

(7a) Daarover kan ik erg kwaad worden.
(7b) Daar kan ik erg kwaad over worden.
(7c) Ik kan daarover erg kwaad worden.
(7d) Ik kan daar erg kwaad over worden.

3.3.3. Het vragend (interrogatief) vn.bijw.
Het vragend vn.bijw. bestaat uit:
(i) het vraagwoord "waar"
(ii) een prepositie.

Het vraagwoord staat in het eerste stuk of is conjunctor:
(8a) Waar bemoei jij je eigenlijk mee ?
(8b) Waarmee bemoei jij je eigenlijk ?

(9a) Ik vraag me af waarmee hij zijn reis zal betalen.
(9b) Ik vraag me af waar hij zijn reis mee zal betalen.

3.3.4. Het betrekkelijk (relatief) vn.bijw.
Het betrekkelijk vn.bijw. fungeert als conjunctor :
(10a) Dit is een periode waar ik vaak aan denk.
(10b) Dit is een periode waaraan ik vaak denk.

(11a) Dat is een film waar ik veel van houd.
(11b) Dat is een film waarvan ik veel houd.


4. Het pers.vn.bijw. als voorlopig voorzetsel voorwerp
Voorbeelden :
1. Hij droomt ervan piloot te worden.
2. Ze denken eraan een nieuwe auto te kopen.
3. Zorg ervoor dat alles netjes in orde is.
4. De politie slaagde er niet in de daders te vinden.
5. Hij voegde eraan toe dat hij er genoeg van had.

Als een hele propositie (bijzin) voorzetselwoorwerp is [het gaat i.f. om een voorzetselvoorwerp-zin], dan wordt ze als het ware aangekondigd door een persoonlijk voornaamwoord.

Dezelfde regels (splitsing en distributie van beide elementen) blijven van toepassing.
6. Ben je er zeker van dat we op de goeie weg zitten ?
7. Ze is er trots op dat haar zoon geslaagd is.
8. Denk erom dat je de deur goed sluit.
9. Hij zweeg erover dat hij had moeten nablijven.


5. Het indefiniet (onbepaald) voornaamwoordelijk bijwoord [prep. + (n)iets/alles] naast [(n)ergens/overal + prep.]
Voorbeelden :
(1a) Dat lijkt op niets.
(1b) Dat lijkt nergens op.

(2a) Je denkt ook nooit aan iets.
(2b) Je denkt ook nooit ergens aan.

(3a) Ik neem van alles een beetje.
(3b) Ik neem overal een beetje van.

Zowel de a- als de b-zinnen zijn correct in het Nederlands. Zo zien we dat de voornaamwoorden "iets", "niets" en "alles" wél achter een prepositie mogen ook al verwijzen die woorden niet naar personen.

Extra voorbeelden. Vertaal ze in je moedertaal:
(4) Dat dient nergens toe.
(5) Ik weet nergens van.
(6) Dat slaat nergens op.
(7) Hij bemoeit zich nergens mee.
(8) Ze geeft nergens om.
(9) Dit verhaal berust nergens op.
(10) Hij deinst nergens voor terug.
(11) Zij weet overal van.
(12) Hij komt overal aan.
(13) Ze vit overal op.


6. Bepaalde voorzetsels veranderen van vorm als ze deel uitmaken van een vn.bijw.
Een aantal preposities ondergaan een verandering van vorm als ze deel gaan uitmaken van voornaamwoordelijke bijwoorden:
(1a) Hij is met de hond gaan wandelen.
(1b) Hij is ermee gaan wandelen.

(2a) Ze ging meteen naar het station.
(2b) Ze ging er meteen heen / er meteen naartoe.

(3a) Ik kom net van het station.
(3b) Ik kom er net vandaan.

(4a) Loop eerst door het bos.
(4b) Loop er eerst doorheen.

(5a) Ze sprong van het paard.
(5b) Ze sprong eraf.

(6a) Dat dient tot niets !
(6b) Dat dient nergens toe !

Let echter op de volgende zinnen :
(7a) Ze luistert heel vaak naar die CD.
(7b) Ze luistert er heel vaak naar.

(8a) Het effect van die reactie had ze niet voorzien.
(8b) Het effect ervan had ze niet voorzien.

Bepaalde voorzetsels mogen toch gevolgd worden door voornaamwoorden die niet naar personen verwijzen; men leert die kennen dank zij de praktijk. Een paar voorbeelden:
(9) Ondanks alles vind ik dit nog een goede spraakkunst.
(10) Behalve dit is er nog een ander punt waar ik wens op terug te komen.
(11) Het feest tijdens hetwelk ze ziek werd, vond bij haar vriend plaats.
(12) Volgens de oude regeling had u inderdaad recht op terugbetaling van de onkosten, maar volgens deze niet.


7. Vn.bijwoorden die naar personen verwijzen
In een familiair (niet formeel) taalgebruik [in het bijzonder in het mondeling taalgebruik] vindt men soms voornaamwoordelijke bijwoorden die naar personen verwijzen:
(1a) Dit is een kerel op wie je niet kunt rekenen.
(1b) Dit is een kerel waarop je niet kunt rekenen.

(2a) Een vriend aan wie ik het heb laten zien, vond het niet interessant.
(2b) Een vriend waaraan ik het heb laten zien, vond het niet interessant.



Twee vaste polen | Formele afbakening | Structuur van de bijzin | Vijftien werkwoorden | Het derde stuk | Het middenstuk |
Voornaamwoordelijke bijwoorden | Directe infinitief | De negatie | Aanloop en uitloop | Speciale zinsbouwen


o.l.v. Prof. dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018