1. Introduction : dérivation et composition
1.1. En français
En ajoutant un préfixe ou un suffixe à une base lexicale (un mot simple), on forme un dérivé. Ainsi, avec le verbe porter , on peut former les verbes dérivés comme : 'apporter', 'emporter', 'reporter', 'déporter', etc.
Il ne faut pas confondre 'dérivé' et 'composé' : un composé est un mot (ou une expression) formé(e) à partir de plusieurs unités lexicales préexistantes.
Certains verbes en français sont aussi des 'composés'.

1.2. En néerlandais
Les deux processus existent aussi en néerlandais.
En utilisant les préfixes 'be-', 'ge-', 'her-', 'er-', 'ver-' et 'ont-', on forme des verbes dérivés (afgeleide werkwoorden). Exemples:
begrijpen (comprendre)
geloven (croire)
herkennen (reconnaître)
erkennen (avouer)
vertrekken (partir)
'ontcijferen' (déchiffrer).
Il existe par ailleurs une autre catégorie de verbes, qui ne peuvent être confondus avec les verbes dérivés, ce sont les verbes 'composés' (samengestelde werkwoorden).
- 'stof' + 'zuigen' => stofzuigen (prendre la poussière, passer l'aspirateur)
- 'lief' + 'hebben' => liefhebben (aimer)
- 'terug' + 'komen' => terugkomen (revenir)
- 'uit' + 'gaan' => uitgaan (sortir)
Ces verbes composés sont souvent séparables, et parfois inséparables.
Cela signifie concrètement que, dans certaines conditions, la première partie du verbe (appelée 'particule', c.-à-d. 'petite partie') peut se détacher.

Lorsque la particule peut se détacher, on parle de "verbe à particule séparable" (scheidbaar werkwoord), dans l'autre cas, on parle de verbe à particule inséparable (onscheidbaar werkwoord).

 

2. Les verbes dérivés : [préfixe + verbe de base]
Illustration:

Hij heeft het boek nog niet be'taald . payé
ont'vangen . reçu
ver'kocht . vendu
ver'stuurd . envoyé
her'drukt . réimprimé


Les verbes dérivés (commençant avec les préfixes be-, ge-, er-, her-, ver- et ont-
(1) sont inséparables
(2) ne sont pas accentués sur la première syllabe
(3) construisent leur participe passé sans "ge-"

Ces verbes peuvent être 'réguliers' ou 'irréguliers' :
verbes réguliers

ontmoeten  Waar zullen we elkaar … ?  se rencontrer
ontmoette  Ik … hem voor het eerst in 1989.  ai rencontré
ontmoet  Ik heb vandaag je vriendin Germaine … .  ai renconté
 
verbazen  Dat zou ons erg … .  surprendrait
verbaasde  Het … mij dat ze niet meer antwoordde.  surprenait
verbaasd  Zijn antwoord heeft ons … .  surpris
 
bedanken  Vergeet haar niet te … .  remercier
bedankte  Hij was zeer blij en … ons heel hartelijk.  remercia
bedankt  Heb je je tante al … voor dat mooie cadeau ?  remercié
 
gebeuren  Dat kan ons ook … .  (nous) arriver
gebeurde  Wat … er toen ?  s'est passé
gebeurd  Er is een ongeval … . a eu lieu


verbes irréguliers

bevallen  Ik weet niet of het ons zal … .  plaire
beviel  Het … ons daar niet en we gingen in Mol wonen.  plut
bevallen  Hoe is het u … ?  (a) plu
 
verlaten  Hij heeft de stad moeten … .  quitter
verliet  Ze … België in 1988, denk ik.  quitta
verlaten  Wanneer heeft ze uw huis … ?  quitté


 

3. Les verbes composés
3.1 Les verbes à particule séparable (scheidbare samengestelde werkwoorden)
(i) introduction

1. Neemt u de trein of de auto ?  (vous) prenez
2. Je moet je fiets meenemen.  emmener (prendre avec soi)
3. U mag uw boek terugnemen.  reprendre
4. Ze zal de film voor ons opnemen.  enregistrer
5. Die grote kast neemt te veel plaats in.  occupe

 
Les particules peuvent être :
des prépositions
instappen, uitstappen, overstappen (monter, descendre, changer de train)
des adverbes
binnenkomen (entrer) , weggaan (s'en aller), terugkomen, (revenir), dichtdoen (fermer)
des substantifs
kaartspelen (jouer aux cartes), deelnemen aan (prendre part/participer à), plaatsvinden (avoir lieu / se dérouler)
des adjectifs
vrijlaten (libérer), liefhebben (aimer, chérir)
Lorsque les particules sont séparables (voir aussi 3.2 et 3.3 ci-dessous), la particule est alors accentuée.

(ii) Formation du participe passé :
Le participe passé de ces verbes se forme comme suit : particule + ge + PP du verbe.

Le participe passé des verbes à particule séparable s'écrit en un seul mot : d'abord la particule, puis le participe passé du verbe.

Infinitif Participe Passé
spreken (parler) gesproken
afspreken (convenir)  afgesproken
 
bellen (sonner) gebeld
opbellen (téléphoner) opgebeld
 
komen (venir) gekomen
aankomen (arriver) aangekomen
terugkomen (revenir) teruggekomen
meekomen (accompagner) meegekomen


(iii) Quand la particule est-elle séparée du noyau verbal ?
à l' O.T.T. , l' O.V.T. et à l'impératif, le noyau verbal et la particule sont séparés; le noyau verbal occupe la place du PV et la particule se met en fin de phrase


1. Wacht heel even: ik kleed me vlug aan m'habille
2. Ik sta pas om halfacht op me lève
3. Loop vlug naar de winkel terug retourne
4. Bel me straks op, wil je ?  téléphone
5. Let nu goed op: ik zal het niet herhalen.  fais attention


Lorsque le verbe est à l'infinitif, les deux parties ne sont pas séparées

6. Je moet op het zebrapad oversteken traverser
7. Ze zou eerst 8 dagen in Leuven doorbrengen passerait
8. Dat zal ik even in het programma opzoeken chercher
9. Na het kruispunt moet je links afslaan tourner
10. Wil je het programma op video opnemen enregistrer
11. Sinsdien heeft ze hem nooit meer willen terugzien revoir

Notons cependant que la particule et le verbe sont séparés par l'élément "te" : [particule + te + verbe] 

12. Je hoeft niet zo vroeg weg te gaan.  partir
13. Probeer op tijd aan te komen.  arriver

3.2 Les verbes composés inséparables (onscheidbare samengestelde werkwoorden)

De misdadigers werden door de politie achtervolgd . poursuivis
overmeesterd . maîtrisés
ondervraagd . interrogés


Un petit nombre de verbes composés sont inséparables; il faut apprendre ces verbes comme tels et au fur et à mesure que vous les rencontrez.
(1) l'accent tonique ne tombe sur la particule que si elle est séparable;
(2) les verbes séparables ont souvent un sens littéral et les verbes inséparables un sens figuré;
(3) le participe passé des verbes inséparables se forme sans ajouter de "ge-".

1. De operatie is mislukt en moet overgedaan worden.  a échoué
2. Hij werd door de politie ondervraagd interrogé
3. Wat voor weer voorspellen ze voor morgen ?  prévoient
4. Het publiek onderbrak voortdurend de spreker.  interrompait
5. Hij misbruikt zijn functie als directeur.  abuse
6. Onderzoek de toestand en zeg wat je erover denkt.  examine
7. Zij overweegt om volgend jaar naar Amerika te gaan.   envisage
8. Ze onderhouden al 20 jaar goede relaties met elkaar.   entretiennent
9. Hij onderneemt te veel zaken tegelijk en werkt niets af.  entreprend
10. Hij zit in de gevangenis; toch heeft hij niets misdaan n'a rien fait de mal
11. Hij werd door een vrachtwagen overreden a été renversé
12. Iedereen ondertekende de protestbrief.  a signé


3.3 Les verbes composés parfois séparables et parfois inséparables en fonction de leur sens.
En général, les verbes dérivés sont soit séparables, soit inséparables.
Certaines particules sont presque toujours séparables. achter- :
seuls les verbes aanvaarden (accepter), aanschouwen (contempler) et aanbidden (adorer) sont inséparables; tout comme achtervolgen (poursuivre) et achterhalen (rattraper).

D'autres particules comme par exemple : mis-, onder-, over-, voor- sont parfois séparables, et parfois inséparables.
Parfois, en fonction du sens, le même verbe est séparable et inséparable.
Dans bien des cas, si le sens du verbe est littéral, le verbe est séparable et si le sens est figuré, il est inséparable. Mais il y a des exceptions.

Voici quelques paires dont le premier verbe est séparable et a l'accent tonique sur la particule tandis que le verbe dans le seconde phrase est inséparable et a donc l'accent sur la racine.

voldoen
Doe de glazen nog eens vol, alstublieft. Remplissez les verres
De bediende voldeed niet en werd ontslagen.  L'employé ne satisfaisait pas, remercié


doorlopen
Hij bleef niet staan maar liep gewoon door. Il a continué (son chemin)
Hij doorliep het boek, maar vond niets interessants. Il a parcouru le livre


ondergaan
In de storm is het schip ondergegaan Le bateau a sombré
De zon gaat in de winter vroeg onder. Le soleil se couche tôt
Ze onderging een operatie en voelt zich nu goed.  Elle a subi


overkomen
Hij komt daarvoor speciaal uit Frankrijk over. Il viendra
Dat is me persoonlijk nog niet overkomen Cela ne m'est pas arrivé
Het komt wel eens voor dat iemand …  Il arrive parfois que …


voorkomen
Ik weet dat het nog nooit voorgekomen is. ce n'est jamais arrivé
Hij voorkwam een catastrofe. prévint/ empêcha


overlopen
Pas op ! Het bad loopt over Le bain déborde.
Op dat ogenblik liep ze de straat over. Elle traversa la rue.
Ze overliep de tekst. Elle parcourut le texte.

La pratique et l'étude de ces verbes permettent à l'usager de maîtriser progressivement ce problème.
Si le coeur vous en dit, vous pouvez maintenant passer aux exercices.




Le Déterminant | Le Nom | Le Pronom | L'Adjectif | Le Verbe | L'Adverbe

Responsable Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018