Zijn & Hebben - Exercice 1

Complétez les parties de phrases manquantes. Pour ce faire, traduisez le verbe qui se trouve entre parenthèses. Bonne chance!
[1a] Waarom zijn An en Hugo niet op het feestje gekomen ?
[1b] 't Is eigenlijk mijn schuld. Ik ze uit te nodigen. (ai oublié)

[2a] Hebben jullie Leo al gezien? Hij heeft z'n haar laten knippen.
[2b] Wat? Je gaat mij toch niet vertellen dat Leo naar de kapper . (est allé)

[3a] Waarom is ze niet met de anderen meegegaan?
[3b] Ik denk dat ze te laat ; stom van haar, niet? (s'est levée)

[4a] Hebben jullie al iets besteld?
[4b] Nee, maar weet je dat we nog maar pas . (sommes arrivés)

[5a] Ik heb het Gravenkasteel niet gezien, denk ik.
[5b] Weet je dat je daar straks in de buurt ? (es passé (dans les environs))

[6a] Philippe zegt dat jullie je niet ? (êtes ennuyés)
[6b] Nee, zeker niet: we hebben het museum voor Schone Kunsten bezocht en een tochtje gemaakt op de grachten.

[7a] Heb je altijd in dezelfde stad gewoond?
[7b] Ja, maar weet je dat ik dan toch al twee keer ? (ai déménagé)

[8a] Zo, ik hoor dat jullie naar Spanje ? (êtes allés)
[8b] Ja, we dachten eerst naar de Pyreneeën te gaan, maar toen we daar aangekomen waren, stelde Johan voor om door te rijden naar Barcelona.

[9a] Wat is er gebeurd? Leo heeft een ongeval gehad?
[9b] Ja, zou jij geloven dat hij tegen een rijkswachtcombi ? Toch is dat echt gebeurd. (a roulé)