PDF Versie

 

*      1. Bijvoeglijk en zelfstandig gebruik

 

*        (1a) Sommige mensen vergeten sommige dingen niet gemakkelijk.

*        (2a) Andere tijden, andere zeden.

*        (3a) Alle wegen leiden naar Rome.

*        (4a) Elk huisje heeft zijn kruisje.

 

*        (1b) Sommigen zijn nooit te oud om te leren, anderen leren het nooit.

*        (2b) Ieder weet best waar hem de schoen wringt.

*        (3b) Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

 

*        Net zoals andere voornaamwoorden worden onbepaalde voornaamwoorden (indefiniete pronomina) bijvoeglijk of zelfstandig gebruikt.

 

*        Vergelijk de a-zinnen hierboven waar de indefiniete voornaamwoorden bijvoeglijk gebruikt worden met de b-zinnen.

 

 

*      2. Sommige of sommigen: de uitgang “-n” bij indefiniete voornaamwoorden

 

*        (5a) Zie je die vissen daar? Sommige zijn al dood.

*        (6a) Zie je die vissers daar? Sommige hebben nog niets gevangen.

*        (7a) Sommige vissers hebben al iets gevangen, maar de meeste/andere wachten nog steeds op de eerste beweging van hun dobber.

 

*        (5b) Sommigen vinden dat vrouwen achter het stuur minder gevaarlijk zijn dan mannen, anderen zijn een andere mening toegedaan.

 

*        Als het indefiniet pronomen NIET naar een persoon verwijst, dan eindigt het NOOIT op “-n”.

 

*        Het indefiniet pronomen krijgt een uitgang op “-n” als beide volgende voorwaarden vervuld worden:

*        Het pronomen verwijst naar personen (let op de meervoudsvorm);

*        Het wordt niet elliptisch gebruikt (m.a.w. er wordt geen substantief verondersteld dat in de context aanwezig is).

 

*        Herlees nu de bovenstaande zinnen.

*        In (5a) verwijst “sommige” niet naar personen (maar naar vissen);

*        In (6a) wordt “sommige” elliptisch gebruikt : dank zij de context weten we dat het substantief “vissers” verondersteld wordt. Hetzelfde geldt voor (7a).

*        In (5b) wordt “sommigen” zelfstandig gebruikt en verwijst naar personen.

 

*        Bekijk nog de volgende voorbeelden:

*        (8) Enigen hielden vol, maar de meesten gaven het op.

*        (9) De meeste studenten hielden op, maar enige gaven het op.

*        (10) Sommigen waren ervoor, en anderen ertegen.

*        (11) Sommige leden waren ervoor, maar andere ertegen.

*        (12) Ik heb een brief gekregen van ene meneer Lummel.

*        (13) Hij deed heel veel voor anderen.

*        (14a) Ik heb wat voor je gekocht.

*        (14b) Neem nog wat kaas.

*        (14c) Ze had wat prullen meegebracht voor de rommelmarkt.

*        (15) Ze hebben ons een paar vragen gesteld.

 

 

*      3. Veel, weinig, de meeste(n)

 

*        (16) In de zomer lopen er veel toeristen rond.

*        (17) Velen zullen het proberen, maar weinigen zullen volharden.

*        (18) Vele renners vonden de tweede bergrit veel te zwaar, maar de meeste kwamen toch binnen de tijdslimiet.

*        (19) Er kwamen weinige bezoekers naar de tentoonstelling.

*        (20) Na de hevige regen bleven slechts weinige tenten onbeschadigd.

*        (21) Bij de schrijftoets had ik de minste fouten gemaakt.

 

*        Veel (meer, meest) en weinig (minder, minst) worden beschouwd als indefiniete voornaamwoorden of als onbepaalde telwoorden en volgen dezelfde regels als de andere indefiniete voornaamwoorden.

 

*        Noteer echter dat “veel” als voorbepaling bij een substantief onverbogen mag blijven. Vergelijk zin (16) en (18) hierboven.

 

 

*      4. Iemand X niemand, iets X niets, ergens X nergens

 

*        De verschillen die je in het Engels vindt tussen “someone/anyone”, “something/anything”, “somewhere/anywhere” bestaan niet in het Nederlands.

 

*        Zo worden iemand / iets / ergens zowel in een affirmatieve als in interrogatieve zin gebruikt.

*        (22a) Er staat (n)iemand voor de deur.

*        (22b) Kent iemand de tekst van dit liedje ?

*        (22c) Heeft ooit iemand aan uw kinderen gevraagd wat ze willen ?

*        (22d) Er kwam niemand opdagen.

*        (22e) Voor supersnel werken werd nog nooit iemand geflitst.

*        (22f) Beoordeel nooit iemand die je niet kent.

*        (22g) Iedereen kent het probleem, maar niemand heeft de oplossing.

 

*        (23a) Ik heb u nog iets te zeggen.

*        (23b) Ik heb vandaag de hele dag niets gedaan.

 

*        (23c) Heb je iets gekocht?

*        [Did you buy anything ?]

 

*        (23d) Wel ja, ik heb iets heel speciaals gekocht voor u.

*        [Yes, I bought something very special for you]

 

*        (23e) Nee, ik heb niets [(niks)] gekocht.

*        [No, I didn’t buy anything / I bought nothing]

 

*        Noteer nog even dat “niks” informeel is.

*        (24a) Ik moet het ergens hebben gelezen.

*        [I must have read it somewhere]

*        (24b) Ze kon haar sleutels nergens meer terugvinden.

*        [She could not find her keys anywhere]

 

*        Noteer dat (n)iemand en (n)iets deel uitmaken van de indefiniete substantivische categorie en zich dan ook navenant gedragen: ze staan achteraan in het middenstuk van de zin.

 

*        Ergens” en “nergens” zijn onbepaalde bijwoorden van plaats.

 

 

*      5. Al, alle, allen, allemaal

 

*        (25) Ik heb al zijn boeken gelezen.

*        (26) Rachel heeft al de melk / al haar melk opgedronken.

*        (27a) Ik heb alle boeken van Douglas Kennedy gelezen.

*        (27b) Ik heb al de boeken van D. Kennedy gelezen.

*        (28) Yves, Bert en Bart? Ik vind ze alle drie schuldig.

*        (29a) Alle leerlingen vonden het examen te moeilijk.

*        (29b) Al de leerlingen vonden het examen te moeilijk.

*        (30) Ze zijn allen vertrokken om één uur of acht.

 

*        Vertaal de bovenstaande zinnen in je moedertaal en let heel aandachtig op de verschillen tussen alle en allen, en de gelijkenissen tussen al de en alle.

 

*        Het blijkt verder:

*        (i) dat een telbaar substantief in het meervoud voorafgegaan kan worden door:

*        alle : Alle kaarten moeten verkocht worden.

*        al de, al die, al deze : al de kaarten / al deze kaarten / al die kaarten

*        al + possessief pronomen : al onze kaarten, al hun kaarten, al je kaarten, …

 

*        (ii) dat een niet telbaar de-woord dezelfde mogelijkheden heeft:

*        alle liefde, al de liefde, al mijn liefde

 

*        (iii) en dat een niet telbaar het-woord voorafgegaan kan worden door

*        al het / al dit / al dat:  al het geld / al dit geld

*        al + possessief pronomen : al mijn geld / al zijn geld / al haar geld / al ons geld

 

*        Let er ook op dat allemaal alleen zelfstandig gebruikt kan worden, maar dat het zowel naar personen als naar objecten kan verwijzen.

*        (31) Ze zijn allemaal vertrokken om één uur of acht.

*        (32) Heb je al de / alle boeken teruggebracht? Heb je ze allemaal / alle teruggebracht?

*        (33) Zijn al de / alle leerlingen vertrokken ? Zijn ze allemaal /allen vertrokken?

*        (34) Dat zijn allemaal vriendelijke jongens.

 

*        Allemaal wordt verder nog in allerlei idiomatische uitdrukkingen gebruikt:

*        (35) Wat ze zegt is allemaal onzin.

*        (36) Ik kan het allemaal niet begrijpen, maar dat geeft niks.

 

*        Noteer verder nog dat iedereen en alles alleen zelfstandig gebruikt kunnen worden.
Alles verwijst naar voorwerpen en iedereen naar personen:

*        (37) In een toeristische stad is alles veel duurder dan normaal.

*        (38) Iedereen heeft het recht om voor zijn eigen mening op te komen.

 

 

*      6. Beide / beiden / allebei

 

*        Beide(n) [ = both] en allebei [= both of you / us / them] worden eerder beschouwd als telwoorden dan als indefiniete voornaamwoorden, maar dat doet eigenlijk niets ter zake.

 

*        Beiden verwijst naar personen en beide niet.

 

*        Beide wordt echter ook bijvoeglijk gebruikt:

 

*        (39) Hij heeft deze winter zijn beide benen gebroken bij het skiën.

*        (40) Ze gaan beiden op reis naar Marokko.

*        (41) Zijn beide ouders zijn intussen al jaren dood.

*        (42) Ze gaan beiden / allebei volgend jaar naar de universiteit.

*        [They are both going to university / Both of them are going to university]

*        (43) Ik heb ze beiden / allebei in de stad ontmoet.

*        [I met them both / both of them in town]

*        (44) Beide broers / de twee broers / de broers gaan allebei naar de universiteit.

*        [Both the brothers go to university]

 

 

*      7. Het indefiniet pronominaal adverbium / het onbepaald voornaamwoordelijk bijwoord

 

*        Het indefiniet pronominaal adverbium heeft twee vormen, nl.

*        prepositie + iets/niets/alles

*        ergens/nergens/overal + prepositie

 

*        (45) Dat lijkt nergens op = dat lijkt op niets.

*        (46) Kan je nu een antwoord bedenken dat ergens op zou lijken? (of: op iets)

*        (47) Ik neem overal een beetje van = ik neem van alles een beetje.

*        (48) Je kunt moeilijk overal aan denken = je kunt moeilijk aan alles denken.

*        (49) Gelukkig zorgt ze overal voor = voor alles.

*        (50) Ze bemoeit zich met alles / overal mee.

 

*        We herhalen maar al te graag dat een voornaamwoord achter een voorzetsel principieel  alleen naar een persoon kan verwijzen en dat in de andere gevallen een pronominaal adverbium gebruikt wordt.

*        Met iets / niets / alles kan een dat dus wél.

*        Dat moét zelfs als ze gebruikt worden als antecedent:

 

*        (51) Je kunt het repareren met alles wat je vindt.

*        (52) Hij zit op iets te wachten dat nooit zal voorkomen.

*        (53) Ze was op alles voorbereid wat je in een normaal leven kunt meemaken.

*        (54) Dat lijkt zeker niet op iets dat je al gezien hebt.

 

 



Menu Basismorfologie | Het werkwoord | Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord

Responsable Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018