1. « die/dat - deze/dit »
De
aanwijzende voornaamwoorden “die/dat” en “deze/dit” kunnen bijvoeglijk (1->3) of
zelfstandig (4) gebruikt worden:
(1)
Waar heb je dit / dat boek gekocht?
(2)
Kent u ook die jongen / dat meisje?
(3) Deze zwarte schoenen passen mij beter dan die bruine.
(4) Dat vind ik ook prima.
(5) Ik
vind dit (opstel) stukken beter (dan het jouwe).
2. Formeel
gebruik
Geef eens |
dit |
kopje (hier) |
. |
dat |
bord (daar) |
||
deze |
lepels (hier) |
||
die |
dingen (daar) |
“Dit” en “dat” worden gebruikt voor het-woorden in het enkelvoud :
dit kopje / glas / bord / mes
dat kopje / glas / bord / mes
“Deze” en “die” worden in al de andere gevallen gebruikt (nl. het-woorden
in het meervoud en de-woorden in het enkelvoud of in het meervoud).
deze lepel / vork / kopjes / glazen / borden / messen
die lepel / vork / kopjes / glazen / borden / messen
3. Semantisch
gebruik
|
dichtbij |
ver |
niet gemarkeerd |
deze / dit |
X |
|
|
die / dat |
|
X |
X |
3.1.
Die en dat verwijzen niet noodzakelijk naar een specifieke afstand t.o.v. de
persoon die spreekt. In dat geval zijn ze dus “neutraal” of « ongemarkeerd » wat
de afstand betreft en worden ze wel eens gebruikt i.p.v. een persoonlijk
voornaamwoord (als ze zelfstandig gebruikt worden) of een bepaald lidwoord (als
ze bijvoeglijk gebruikt worden) :
(6)
Ik ben gisteren Tobias tegengekomen; die had ik al in maanden niet meer
gezien.
(7)
Gaston Prullenman ? Op die (= op hem / op haar) kun je niet rekenen,
hoor.
(8)
Wanneer ga je die nieuwe racefiets kopen waar je het al maanden over hebt
?
(9) Wanneer ga je dat huis kopen waar je van droomt?
(10) Hé, kom eens kijken : heb je die nieuwe foto’s al gezien ?
Vermeldenswaard is trouwens nog het feit dat die aanwijzende voornaamwoorden wél
op de eerste zinsplaats mogen staan (voor de persoonsvorm), wat niet kan voor de
onbeklemtoonde persoonlijke voornaamwoorden in voorwerpsfuncties:
(11a) Dat weet ik niet, hoor.
(11b) Ik weet het niet, hoor.
(11c) *Het weet ik niet, hoor.
(12a) Die ken ik al jaren.
(12b) Ik ken hem/ze al jaren.
(12c) *Hem/ze ken ik al jaren.
3.2. Dat en die worden gemarkeerd gebruikt als ze naar een
persoon/element verwijzen die/dat « verder » gesitueerd wordt in de
linguïstische of situationele context. Dit en deze verwijzen dan
naar een (relatieve) situationele of contextuele nabijheid. De persoon / het
element waarnaar met deze/dit verwezen wordt bevindt zich dus
dichter bij de spreker/schrijver dan de persoon / het element waarnaar met die/dat verwezen wordt.
(13) Dit is de directeur en dat is mevrouw Zinzen, de
onderdirectrice.
(14) Deze fiets (hier in de etalage) kost al 3.000€ en die Trek
Madonne (daar) is nog veel duurder.
(15) Deze bloes (hier) vind ik dan toch mooier dan die (daar).
(16) Dit schilderij is zeker mooi, maar ik vind dat daar nog
beter.
(17) Zie je die (jongen) daar met het snorretje? Dat is haar
vriendje.
Noteer het pronominale gebruik van dat in dat laatste voorbeeld. Het blijkt
inderdaad dat dit en dat ook gevolgd kunnen worden door een meervoudsvorm van “zijn”:
“Dat is haar vriendje” naast “Dat zijn mijn vrienden”, “Dat zijn de enige (prentkaarten)
die overblijven”.
4.
Zulk en zo’n
Zulk en zo’n kunnen ook beschouwd worden als demonstratieve
voornaamwoorden.Bekijk eerst even de voorbeelden:
(18) Zo’n glas is niet geschikt om wijn uit te drinken.
(19) Zulk glas is niet geschikt voor een raam van een huis.
(20) Zo’n brede das draagt hij niet graag.
(21) Zo’n korte rok draagt ze niet graag.
(22) Zo’n dikke sjaal draag ik niet graag.
(23) Zulke zaken herhalen we liever niet.
(23)
Wat? Zo één! Nooit van m'n leven!
(24) Zo'n werk aanvaard ik nooit meer!
Zo’n wordt in de standaardtaal gebruikt met een telbaar substantief in het enkelvoud.
Het lidwoord wordt altijd afgekort, behalve als het beklemtoond moet worden.
Voor een stofnaam en voor een meervoud wordt zulk(e) gebruikt.
In
regionaal taalgebruik (met name in Vlaanderen) wordt zo’n ook met een
meervoudsvorm gebruikt :
(25a) Zo’n dingen zeggen we hier niet.
(26a) Zo’n dagbladen lees ik niet graag.
(27a) Zo’n romans lees ik niet graag.
In de
standaardtaal zegt men eerder:
(25b) Zulke dingen zeggen we hier niet.
(26b) Zulke dagbladen lees ik niet graag.
(27b) Zulke romans lezen we liever niet.
5.
Demonstratieve pronominale adverbia/aanwijzende voornaamwoordelijke bijwoorden :
hier/daar + prepositie
Een
voornaamwoord achter een voorzetsel verwijst in het Nederlands principieel naar
een persoon. Als een voornaamwoord niet naar een persoon verwijst en van een
voorzetsel afhangt, dan wordt een pronominaal adverbium (voornaamwoordelijk
bijwoord) gebruikt.
Zo ook
met aanwijzende voornaamwoordelijke bijwoorden of demonstratieve
pronominale adverbia:
Deze
pronominale adverbia hoeven niet gesplitst te worden. Als ze gesplitst worden,
staat het tweede gedeelte (het voorzetsel) zo ver mogelijk in het middenstuk,
voor de tweede pool.
Voor
meer details, zie dan het hoofdstuk dat daaraan besteed wordt.
(28a)
Je kunt hiermee je reis betalen.
(28b)
Je kunt hier je reis mee betalen.
(28c) Hiermee kun je je reis betalen.
(28d) Hier kun je je reis mee betalen.
(29a)
Ik ben het daar niet mee eens.
(29b) Daar ben ik het niet mee eens.
(30)
Ik vrees dat hij het daar niet over zal hebben.
(31)
Ik denk dat ze daar maar heel weinig rekening mee houden.
(32)
Ik denk dat ze zich daar maar heel weinig om bekommeren.
Menu Basismorfologie
| Het werkwoord |
Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord
Responsable
Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik>
- Last Modified: 10 JUN 2018
©
UCL www.gramlink.com 1999-2018