PDF Versie  

 

*      1. De vormen

 

*        Bekijk eens even de onderstaande tabel :

 

 

Ik

vergis

me

wel eens .

Je

vergist

je

wel eens .

Hij / Ze

vergist

zich

wel eens .

We

vergissen

ons

wel eens .

Jullie

vergissen

je

wel eens .

Ze

vergissen

zich

wel eens .

U

vergist

u

wel eens .

 

*        Let speciaal op het reflexief voornaamwoord van de derde persoon, nl. zich.

 

*        Je ziet dat het zowel naar vrouwelijke (ze) als mannelijke (hij) onderwerpen verwijst, zowel in het enkelvoud (“hij/ze”) als in het meervoud (“ze”):

*        (1) Baptiste verveelt zich op school.

*        (2) Rachel verveelt zich ook.

*        (3) Baptiste en Rachel vervelen zich op school.

 

*        De andere reflexieve voornaamwoorden zijn dezelfde als de persoonlijke voornaamwoorden in voorwerpsfuncties.

*        (4) Hij verveelt ons met z’n commentaar.

*        (5) We vervelen ons hier.

 

*        Een reflexief voornaamwoord wordt gebruikt in het Nederlands als het voornaamwoord (dat voorwerp is in een propositie) naar het onderwerp van dezelfde propositie verwijst.
Men zegt dat onderwerp en pronomen co-refereren.

 

*        Vertaal de onderstaande zinnen in je moedertaal. Dan zie je misschien meteen welke verschillen er zijn.

*        (6) We vragen ons af of jij je niet vergist.

*        (7) Ze nam alles met zich mee.

*        (8) De ontsnapte renner liet zijn achtervolgers ver achter zich.

 

*        Een opsomming van twee op elkaar volgende « u’s » wordt vermeden. Zo komt het voor dat het reflexief voornaamwoord van de tweede persoon (beleefdheidsvorm) zich wordt:

*        (9) Bent u zich daar echt van bewust?

*        (10) Kunt u zich duidelijker uitdrukken?

*        (11) Het zou eventueel wel kunnen dat u zich vergist, niet?

 

 

 

*      2. Het gebruik van “zelf”

 

*        Het reflexief voornaamwoord wordt als dusdanig nooit beklemtoond.

Moet het toch meer reliëf moeten krijgen, dan wordt er een specifieke vorm gebruikt die wél beklemtoond wordt :

*        (12) Ze heeft hem niet verdedigd, maar alleen zichzelf.

*        (13) Ze kleedde eerst de kleintjes aan en toen ze op het punt waren te vertrekken kleedde ze zichzelf aan.

*        (14) Je moet proberen jezelf te blijven.

 

*        Er bestaan een paar werkwoorden die alleen met de beklemtoonde vorm van het reflexief voornaamwoord gebruikt worden; we citeren er een paar :

*        (15) Ik dacht bij mezelf: “Hoe komt hij aan zoveel geld?”

*        (16) Ze was buiten zichzelf (van woede).

*        (17) In situaties van stress heeft hij de neiging om alleen met zichzelf rekening te houden.

*        (18) Als hij te veel gedronken heeft, dan praat hij alleen over zichzelf.

*        (19) Hij ziet zichzelf als de Adonis van de klas.

 

 

 

*      3. Een paar opmerkingen

 

*        3.1. Noteer dat de reflexieve werkwoorden normaliter vervoegd worden met het werkwoord “hebben” (in tegenstelling met de Romaanse talen):

*        (20) Ik heb me vergist, vrees ik.

*        (21) Intussen had ze zich aangekleed.

*        (22) De leider was in de eerste Alpenrit maar een schim van zichzelf, maar in de tweede bergrit had de gele trui zich herpakt.

*        (23) Ze heeft zich dit jaar meer ingespannen dan verleden jaar.

 

*        3.2. Een paar reflexieve werkwoorden kunnen toch nog transitief worden gebruikt:

*        (24) Hij kon zich haar naam niet meer herinneren.

*        (25) Hij kon zich haar niet meer herinneren.

*        (26) Hij kon het zich niet meer herinneren.

*        (27) Ze kon zich geen auto veroorloven.

*        (28) Ze kon het zich niet veroorloven.

 

*        3.3. Bepaalde werkwoorden worden noodzakelijk reflexief gebruikt (bv. 29-33), andere zijn toevallig reflexief (bv. 34-38):

*        (29) Je zou je moeten schamen!

*        (30) Ik vroeg mij af of hij toch zou komen.

*        (31) Bemoei je met je eigen zaken !

*        (32) Waar bevindt zich het nieuwe stadion?

*        (33) Je moet je haasten of we missen de trein.

*        (34) Kan ik alle kandidaten vragen om zich / hun partner eerst voor te stellen?

*        (35) Je moet je/hem beter leren verdedigen.

*        (36) Hij houdt zich/ons bezig met kleinigheden.

*        (37) Ik moet me/mijn ouders voorbereiden op het ergste.

*        (38) Hij verveelt zich/ons dood!

 

*        3.4. Minder vaak dan (vb.) in het Frans:

 

*        Franstaligen vb. zullen opmerken dat een groot aantal werkwoorden reflexief zijn in hun moedertaal, maar niet in het Nederlands.

 

*        Druk eventueel deze bladzijde af en zet de vertaling van deze zinnen rechts, in de daarvoor voorziene ruimte. Leer ze dan “van links naar rechts” en “van rechts naar links”.

 

*        (39) Ga zitten en neem je boek op pagina 45.

*        (40) Hoe heet die jonge dame op de tweede rij ?

*        (41) Hoe laat is het nu? Mijn horloge staat al een tijdje stil, denk ik.

*        (42) Je mag hier niet stoppen / stilstaan.

*        (43) Hij kwam voorzichtig nader.

*        (44) De serie bestaat uit vijf delen.

*        (45) Het gaat over iets belangrijks.

*        (46) Informeer toch eerst of ze thuis is.

*        (47) Hou toch op met zeuren.

*        (48) Ze klaagt weer. Zoals altijd.

*        (49) Op school spotten ze met haar.

*        (50) Hij werd plots boos / kwaad.

*        (51) Hij maakt ruzie met iedereen.

*        (52) De kleine vecht graag.

*        (53) Hij zei geen woord, hij zweeg in alle talen.

*        (54) Hoe laat gaat de zon op / onder ?

*        (55) Als ik wakker word, blijf ik nog wat liggen.

*        (56) Ik slaap gewoonlijk laat in.

*        (57) Sst! Popy is aan het rusten.

*        (58) We wandelen graag in het bos.

*        (59) Ik vertrouw die man niet.

*        (60) De deur ging vanzelf open.

*        (61) Ze trouwen volgende week.

*        (62) Het wordt laat: ik moet naar huis.

*        (63) Het is best mogelijk dat er storm komt.

*        (64) Hoe is het feest afgelopen ?

*        (65) Hoe is de fuif geëindigd ?

*        (66) Waar kan ik in het centrum parkeren ?

*        (67) Wie zorgt voor de baby ?

*        (68) Dat komt wel in orde, hoor.

*        (69) Je zult vlug aan de sfeer wennen.

*        (70) Tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten de Joden onderduiken.

*        (71) Het dak is ingestort door de hevige regen.

*        (72) Hij valt vaak in slaap in de klas.

*        (73) Hoeveel bedroeg de schade ?

*        (74) Hij is in zee verdronken.

*        (75) We vergaderen morgenavond om 20 uur.

*        (76) Leen viel en brak haar been.

*        (77) Waar is dat gebeurd ?

*        (78) Hij doet niet veel moeite om te slagen.

*        (79) Oefen vaker als je beter wilt worden!

*        (80) Dat gerecht eet je koud.

*        (81) Het kan best dat ik ook kom.

*        (82) Uit wanhoop pleegde hij zelfmoord.

*        (83) De toestand wordt normaal.

*        (84) De toestand verergert van dag tot dag.

*        (85) Haar toestand wordt met de dag beter.

 

 



Menu Basismorfologie | Het werkwoord | Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord

Responsable Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018