PDF Versie

 

*    1. Onbeklemtoonde en beklemtoonde vormen

 

*        (1) Ja, maar … ‘k weet niet of ie komt X Hij heeft het gedaan, niet Martha.

 

onderwerpsvormen

 

voorwerpsvormen

schrijftaal

spreektaal

schrijftaal

spreektaal

 

onbeklemtoond

beklemtoond

 

onbeklemtoond

beklemtoond

ik

[ 'k ]

[ ik ]

mij / me

[ mә, m ]

[ mei ]

je

[ jә ]

[ jei ]

je, jou

[ jә , jau ]

[jau ]

gij

[ gә ]

[ gei ]

u

[ u ]

[ u ]

u

[ u ]

[ u ]

u

[ u ]

[ u ]

hij

[ ei ] [ i ]

[ hei ]

hem

[әm, m ]

[ hәm ]

zij / ze

[ zә , sә ]

[ zei ]

haar

[ r, d'r, ha.r ]

[ ha. r ]

 

 

 

ze

[ zә, sә ]

[ zә ]

het

[ t,   әt ]

[ hεt ]

het

[әt ] [ t ]

[ hәt ]

wij

[ wә, w ]

[ wei ]

ons

[ ons ]

[ ons ]

jullie

[ jyli ]

[ jyli ]

jullie / je

[ jyli / jә ]

[ jyli ]

zij / ze

[ zә, sә ]

[ zei ]

ze / hen / hun

[zә] [hεn] [hyn]

[ hεn / hyn ]

 

 

 

*      2. Bijzonderheden i.v.m. het gebruik van specifieke persoonlijke voornaamwoorden

 

*        je / jij

 

*        (2) Ik heb het je gegeven.

Ze denkt heel vaak aan je, hoor.

*        (3) Ik heb het aan jou gegeven, niet aan haar.

*        (4) Het is door jou dat ik die baan heb; dat vergeet ik nooit.

 

*        « Je » is een zeer gewone omgangsvorm. Wordt o.a. gebruikt:

 

*        met mensen die men regelmatig tegenkomt, met wie men vaak omgaat, waarmee we op gelijke voet staan (familieleden, vrienden, kennissen, medeleerlingen, medestudenten, collega’s met men best kan opschieten, mensen met wie men bevriend is, leden van dezelfde club, groep, van hetzelfde team…

 

*        met peuters, kinderen, jongeren …

 

 

*        hij / ie

 

*        (5) Wat zegt ie ? Wat ie doet, doet ie goed.

*        (6) Slaapt ie nog ?

*        (7) Mag ie meegaan ?

*        (8) Kan ie dat alleen doen ?

*        (9) Wil ie haar ook helpen ?

*        (10) Zal ie komen ?

 

*        Het pronomen van de derde persoon  « hij »  wordt [i] uitgesproken (en ook wel eens « ie » geschreven om de spreekvorm na te bootsen) als het staat achter de persoonsvorm (vooral in de OTT), ook als de PV niet op - t eindigt.

 

*        Dat geldt evenzeer in bijzinnen als « hij » achter de conjunctie staat:

*        (11) Hij zegt dat hij [ i ] meekomt.

 

*        In de andere gevallen wordt de [ h ] van “hij” wél uitgesproken.

 

 

*        jullie

 

*        (12) Had hij jullie niet gezegd dat hij laat zou zijn?

 

*        Als je met een hele groep praat (die je niet hoeft te vousvoyeren), begin je vaak met « jullie » (naargelang van de situatie als persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord) en ga je door met « je »:

 

*        (13) Mag ik even jullie aandacht voor het volgende: je moet oppassen als je het lokaal binnenkomt: de deur werd vanmorgen geverfd.        

 

 

*        ge, gij

 

*        Deze twee vormen worden regelmatig in Vlaanderen gebruikt in het algemeen Nederlands. Let erop dat “ge” en “gij” onderwerpsvormen zijn.

 

*        Ge is de onbeklemtoonde vorm en gij de beklemtoonde vorm.

 

*        In Nederland komen die twee vormen eerder plechtig over en komen uitsluitend voor in de Bijbel (en ook eventueel als plechtige vorm als men met de Koning(in) praat.

 

*        Noteer alvast de specifieke verbale vormen:

 

*        (14) Ge moogt dat doen als ge wilt : u / je mag dat doen als u / je wilt

*        (15) Ge zijt weer te laat : u / je bent weer te laat

 

 

*        U      

 

*        (16) Mag ik u iets vragen?

*        (17) Gaat u zitten, meneer Janssen.

*        (18) Gaat u zitten, dames en heren.

*        (19) Wat kan ik voor u doen?

*        (20) Kan ik u helpen, heren?

 

*        U is de beleefde vorm (enkelvoud en meervoud). Wordt gebruikt met mensen met wie men een zekere afstand moet bewaren (om allerlei redenen).

 

 

*        haar / ze

 

*        (21) Ik heb het haar gezegd.

*        (22) Wat vind je van haar?

*        (23) Ik heb ze haar gegeven.

*        (24) Ik heb ze (de gsm-nummers).

 

*        Haar wordt gebruikt voor iemand van het vrouwelijke geslacht. Ze wordt in de andere gevallen gebruikt. Het blijkt echter dat ze evenzeer gebruikt wordt in mondeling taalgebruik voor personen van het vrouwelijke geslacht.

 

 

*        hen / hun 

*        (25) Ik heb het hun / hen / ze gegeven.

*        (26) Vraag het hun / hen / ze maar.

*        (27) Heb je ze / hen gezien?

*        (28) Ik heb met hen gepraat. Ik heb het tegen hen gezegd.

 

*        Let erop dat deze voornaamwoorden naar personen verwijzen.

In verzorgde taal wordt “hun” gebruikt als indirect object zonder voorzetsel en “hen” achter een voorzetsel.

In het dagelijks gebruik worden die twee voornaamwoorden door elkaar gebruikt.

 

*        (29) Heb je het hun gegeven?

*        (30) Heb je het aan hen gegeven?

*        (31) Ik heb hen gisteren nog gezien.

*        (32) Dat verbaasde hen in hoge mate.

*        (33) Zie je die vogels?

*        (34) Ja, ik zie ze / die. / *Ja, ik zie hen).

*        (35) Zie je de kinderen? Nee, ik zie ze / die / hen niet.

 

*        Noteer dat deze twee vormen beklemtoond worden; de onbeklemtoonde vorm is « ze ».

 

 

*        het   

 

*        (36) Heb je het ook gezien?

*        (37) Heb je het? - Ja, ik heb het.

*        (38) Ik weet het niet.

 

*        Het wordt als persoonlijk voornaamwoord gebruikt om naar onzijdige substantieven te verwijzen in het enkelvoud of naar een hele propositie

 

*        (39) Zijn jullie naar de vergadering geweest?

Ja, het duurde heel lang en het was heel vervelend.

*        (noteer dat “het” niet naar vergadering verwijst, maar naar het gebeuren als dusdanig).

 

*        Als het voornaamwoord onbeklemtoond is, wordt de [ h ] van het niet uitgesproken.

In specifieke gevallen wordt het wel beklemtoond. De « h » wordt dan wél uitgesproken:

Dat is het van hèt [hεt].

 

 

 

*    3. Beklemtoonde vormen worden in specifieke gevallen gebruikt

 

*        (1) in tegenstellingen:

*        (40) Hij bedoelt jou niet, maar Kristel.

*        (2) in nevenschikkingen:

*        (41) Jij of Francis moet dan maar komen helpen.

*        (3) tweede lid van een vergelijking:

*        (42) Zij is groter dan hij.

*        (4) in vocatieven:

*        (43) Jij daar, kun je die dame haar pakjes niet helpen dragen?

*        (5) als reactie op een voorafgaande taaluiting:

*        (44) Wie heeft dat gedaan ? Hij!

*        (6) als niet onderwerpsvorm (1ste zinsdeel):

*        (45) Op haar kun je niet rekenen.

*        (7) als zinseinde:

*        (46) Dat is heel vriendelijk van jou.

*        (8) in gebiedende zinnen (als een vnw. gebruikt wordt):

*        (47) Kom jij even hier.

 

 



Menu Basismorfologie | Het werkwoord | Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord

Responsable Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018