PDF Versie

 

*      1. Een eerste kennismaking

 

*        In het Nederlands worden de volgende soorten pronomina/voornaamwoorden (vnw.) onderscheiden:

 

*        1. Het persoonlijk voornaamwoord

 

*        Ik zie haar niet meer.

 

*        2. Het wederkerend (reflexief) vnw.

 

*        Vergist hij zich niet?

*        Ik vergis me niet, hoor.

 

*        3. Het wederkerig vnw.

 

*        Ze zien elkaar zeer graag.

*        Ze houden heel veel van elkaar.

*        Je mag die twee zaken niet door elkaar halen.

 

*        4. Het bezittelijk vnw.

 

*        Is dat zijn nieuwe fiets?

*        Nee, dit is de hare !

 

*        5. Het aanwijzend (demonstratief) vnw.

 

*        Ken je die jongen niet?

*        Nee, ik ken die niet.

 

*        6. Het vragend (interrogatief) vnw.

 

*        Wat bedoel je? Wie is ze?

*        Welke trein neem je? Die van 9 u. 45?

 

*        7. Het betrekkelijk (relatief) vnw.

 

*        Probeer te leven van het geld dat je verdient.

*        Is dat de jongedame met wie hij getrouwd is?

*        Wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in.

 

*        8. Het onbepaald (indefiniet) vnw.

 

*        Sommige mensen zijn bang voor spinnen, andere voor slangen.

*        Zij dacht eerst aan anderen en dan pas aan zichzelf.

 

*        9. uitroepend (exclamatief) vnw.

*        Wat lijkt me dat moeilijk!

 

 

 

*      2. Bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van voornaamwoorden

 

*        Hoe verwarrend het ook moge lijken voor een anderstalige (we denken vb. aan Franstaligen die een strikt onderscheid maken tussen “pronoms” en “déterminants”), voornaamwoorden (pronomina) worden in het Nederlands bijvoeglijk en zelfstandig gebruikt.

 

*        1. Mijn boek ligt op tafel.

*        2. Waar ligt het jouwe?

 

*        In (1) is “mijn” een determinerend element, ook al wordt er ook gesproken van “een bezittelijk voornaamwoord (dat) bijvoeglijk gebruikt (wordt).

 

*        De Ans (“Algemene Nederlandse Spraakkunst”) – zie http://oase.uci.ru.nl/~ans/ - spreekt in (1) van het niet-zelfstandige bezittelijke voornaamwoord van de eerste persoon.

 

*        In (2) is “het jouwe” een bezittelijk voornaamwoord (dat) zelfstandig gebruikt (wordt).

 

*        In de omgang spreekt men echter van “een bezittelijk voornaamwoord” tout court.

 

 

 

*      3. Casussen ( of naamvallen) ?

 

*        Een aantal voornaamwoorden hebben specifieke onderwerpsvormen en niet-onderwerpsvormen.

 

*        1. Hij heeft haar opgebeld.

*        2. Ze heeft hem opgebeld.

*        3. Wiens boek is dit?

*        4. Van wie is dit boek?

*        5. Wie heeft zijn boek vergeten?

 

 

 

*      4. Bijzonderheden i.v.m. de voornaamwoorden

 

*        Zie nu de specifieke onderdelen over de voornaamwoorden die apart behandeld worden.

 

 

 



Menu Basismorfologie | Het werkwoord | Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord

Responsable Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018