PDF Versie

 

*      1. Inleiding

 

*        Zinnen (1a => 4a) hieronder staan in een voltooide tijd (i. c.: perfectum / V.T.T.  of plusquamperfectum / V.V.T.).

 

*        Vergelijk eens even welke hulpwerkwoorden er gebruikt worden in het Nederlands en in de corresponderende zinnen in het Frans en het Engels:

 

*        (1a) René heeft een nieuwe auto gekocht.

*        (1b) René a acheté une nouvelle voiture.

*        (1c) René has bought a new car.

 

*        (2a) Ze is onmiddellijk naar huis gegaan.

*        (2b) Elle est rentrée chez elle immédiatement.

*        (2c) She has gone home immediately.

 

*        (3a) Elena is twee kilo afgevallen.

*        (3b) Eléna a perdu deux kilos.

*        (3c) Elena has lost two kilos.

 

*        (4a) Het jongetje had zich achter een boom verborgen.

*        (4b) Le petit garçon s’était caché derrière un arbre.

*        (4c) The little boy had hidden behind a tree.

 

*        De voltooide tijden bestaan in het Nederlands uit een PV en een VR.

 

*        De PV is een vorm van een hulpwerkwoord van tijd en de VR is een voltooid deelwoord.

 

*        Anders dan in het Engels (dat alleen één hulpwerkwoord van tijd kent), bestaan er in het Nederlands twee hulpwerkwoorden van tijd, nl. “hebben” en “zijn”.

 

*        Zoals blijkt uit de eenvoudige voorbeelden hierboven (1->4) correspondeert het gebruik van “hebben” (of “zijn”) soms met het gebruik van “avoir” en “être” [zie voorbeelden (1) en (2) hierboven], maar dat is lang niet altijd het geval [zie voorbeelden (3) en (4)].

 

*        Om een lang verhaal kort te houden, stellen we de volgende (vuist)regel voor: je leert in welke gevallen het hulpwerkwoord « zijn » gebruikt wordt (20%) en in de andere gevallen gebruik je « hebben » (80%).

 

 

 

*      2. « Zijn » als hulpwerkwoord van tijd: algemene principes

*        2.1. “Zijn” wordt o.a. met de volgende frequente werkwoorden gebruikt:

 

*        “beginnen”, “blijken”, “blijven”;

*        “komen”, “gaan”;

*        “blijven” en “blijken”;

*        “gebeuren”, “geschieden”;

*        "vergeten";

*        “worden” en "zijn";

*        “lukken”, “mislukken”, “slagen” (en de composita waarmee deze werkwoorden eventueel worden gevormd):

 

*        Waar ben je toch al die tijd geweest?

*        Opeens is hij ziek geworden.

*        De les is om twee uur begonnen.

*        Wat is er toen gebeurd?

*        Toen was het kwaad al geschied.

*        Hoe heten ze? Ik ben haar naam vergeten.

*        Ik ben er niet in geslaagd de nummers te onthouden.

*        Ik heb het een paar keer geprobeerd, maar het is mij niet gelukt.

*        Hij is als professioneel voetbalspeler mislukt.

 

*        Ze is de hele dag thuis gebleven.

*        Ze zijn de hele nacht opgebleven.

*        Ik ben de hele dag thuisgebleven.

 

*        2.2. “Zijn” wordt verder met intransitieve werkwoorden gebruikt die een verandering van toestand uitdrukken waarin het onderwerp zich bevindt; soms is dat een verandering in de psychische toestand, soms een verandering in de fysische toestand.

*        Hij is twee keer gevallen.

*        Ik ben toen erg geschrokken.

*        Hoe laat is ze vertrokken?

*        Het water is vannacht bevroren.

*        Na een langdurige ziekte is opa vannacht gestorven.

*        De dief is in de nacht spoorloos verdwenen.

*        Wanneer is dat boek verschenen?

*        Zijn theorieën zijn hopeloos verouderd.

*        Meteen na de start zijn een paar renners uit het peloton ontsnapt.

 

*        Let er ook op dat dit eveneens geldt voor samengestelde werkwoorden (composita):

*        Vannacht is de populier voor ons huis omgevallen.

*        Het eerste contact is jammer genoeg tegengevallen.

*        Is de reis meegevallen?

*        Ik vrees dat ze nog niet is opgestaan.

*        Is de laatste renner al aangekomen?

*        Zoiets was me nog nooit overkomen.

 

*        2.3. Met intransitieve werkwoorden die een verplaatsing uitdrukken.

Let eerst even op het verschil tussen een beweging (bv. “lopen”, “rijden”, “springen”) en een verplaatsing (“teruglopen”, “naar Parijs rijden”, “over de muur springen”). Een verplaatsing impliceert dat er twee aanwijsbare plaatsen zijn: (i) de plaats waar het onderwerp zich bevindt en de plaats waar het (vb.) naartoe gaat (of vandaan komt).

*        Vergelijk eens even :

*        lopen

*        (a) Ik ben naar de stad gelopen.

*        (b) Zo lang heb ik nog nooit gelopen. 

 

*        wandelen

*        (a) Ik ben naar het bos gewandeld.

*        (b) Ik heb op het strand gewandeld.

 

*        rijden

*        (a) Ze zijn meteen weggereden.

*        (b) Ze hebben heel lang / vlug gereden.

 

*        fietsen

*        (a) Ik ben naar het station gefietst.

*        (b) Ik heb in de stad gefietst.

 

*        M.a.w. "hebben" wordt gebruikt als de nadruk gelegd wordt op (vb.) de duur van de handeling (lang / twee uur / enz.) of op de plaats waar “het” gebeurt (op het strand / in de stad / enz.) of nog de manier (vlug) waarop de handeling plaats heeft gevonden.

 

*        Met “zijn” is er altijd sprake van twee aanwijsbare plaatsen (wat we hier gemakshalve een verplaatsing genoemd hebben tg. een beweging).

 

*        Let erop dat die “verplaatsing” op verschillende manieren kan worden uitgedrukt:

*        a) soms wijst de semantiek van het werkwoord op die verplaatsing :

Denk aan "vertrekken", "komen", "gaan" en de daarmee gevormde composita:

 

*        Ze zijn om halfnegen vertrokken.

 

*        Met wie is ze gekomen?

*        Ze is zojuist aangekomen.

 

*        Ik ben naar het station gegaan.

*        Wie is met haar meegegaan?

 

*        b) soms is die verplaatsing geïmpliceerd door een scheidbaar partikel :

 

Vergelijk:

*        We hebben twee uur gereden.

 

*        Hij is meteen teruggereden.

*        Ze is met ons meegereden.

*        Ze is meteen weggereden.         

 

*        c) soms staat in de zin een aanvulling van richting :

 

*        Hebben jullie lang met die wagen gereden?

 

*        Ze zijn naar Antwerpen gereden.

*        Ze zijn tot aan zee gereden.

 

 

*      3. In de andere gevallen wordt dus “hebben” gebruikt

 

*        Franstaligen moeten speciaal letten op het gebruik van “hebben” met reflexieve werkwoorden:

*        Vergelijk:

*        Hij heeft zich twee keer vergist.

*        Il s'est trompé deux fois

*        Ik heb me verschrikkelijk verveeld.

*        Je me suis ennuyé(e) terriblement.

*        Ik heb me echt geamuseerd.

*        Je me suis vraiment amusé(e)

 

 

*      4. Specifieke gevallen

 

*        4.1. In principe worden de transitieve werkwoorden met « hebben » vervoegd, maar er zijn een paar uitzonderingen:

 

*        beginnen, tegenkomen, naderen en kwijtraken

 

*        Na mijn studie ben ik in Griekenland een eigen zaak begonnen.

*        We wonen allebei in Laken, maar ik ben hem nog nooit tegengekomen.

*        Voor de zoveelste keer ben ik mijn paraplu kwijtgeraakt.

*        We waren Parijs genaderd toen er zich een hevige ontploffing voordeed.

 

*        4.2. vergeten

 

*        (i) “vergeten” wordt met “hebben” gebruikt in de betekenis van “er (op een bepaald moment) niet aan denken / gedacht te hebben” .

 

*        Ik heb mijn paraplu in de trein vergeten.

*        Ze was kwaad omdat hij vergeten had haar op te bellen.

 

*        (ii) “zijn” wordt dan gebruikt als “vergeten” de betekenis krijgt van “uit het geheugen zijn”, “iets niet meer weten”.

 

*        Neem het mij niet kwalijk, maar ik ben uw naam vergeten.

*        Ik ben de code vergeten! Stom, niet?

 

*        In de praktijk blijkt echter dat “zijn” altijd gebruikt mag worden:

 

*        Ik ben/heb mijn sleutels vergeten.

*        Ik ben/heb mijn paraplu in de trein vergeten.

*        Ze was kwaad omdat hij vergeten had/was haar op te bellen.

 

*        4.3. verliezen

 

*        (i) Als “verliezen” (i) een letterlijke betekenis heeft, (ii) of gewoon “niet winnen” betekent, wordt “hebben” gebruikt:

 

*        Anderlecht heeft van Austria Wien met 0–2 verloren.

*        Ze was kwaad omdat hij voor de zoveelste keer de sleutels had verloren.

 

*        (ii) Het blijkt echter dat “zijn” steeds vaker gebruikt wordt.

 Het is zelfs de regel met “iets of iemand uit het oog verliezen”.

 

*        Ik ben blijkbaar mijn portefeuille verloren.

*        We zijn elkaar jarenlang uit het oog verloren.

 

*        4.4. volgen en composita

 

*        (i) Als werkwoord van plaats (beweging of verplaatsing) gedraagt “volgen” zich net zoals de andere werkwoorden van verplaatsing (zie hierboven 2.3)

 

*        De hond was me tot op straat gevolgd.

*        De politie heeft hem wekenlang gevolgd.

 

*        (ii) In de andere betekenissen wordt “hebben” gebruikt:

 

*        Ik heb het nieuws de laatste tijd slechts sporadisch gevolgd.

*        Dat komt omdat je de aanwijzingen niet hebt gevolgd.

 

*        (iii) De afgeleide en samengestelde vormen worden met “hebben” vervoegd:

 

*        Waarom heb je het advies van de dokter niet (op)gevolgd?

*        Deze ‘jeugdzonde’ heeft hem zijn hele leven achtervolgd.

*        Ze heeft de journalist wegens laster vervolgd.

 

*        4.5. met dubbele infinitief

 

*        Als de VR uit een dubbele infinitief bestaat, hangt de keuze van het hulpwerkwoord van tijd in principe af van de eerste infinitief:

 

Ze

 

Ik

 

Ze

Hij

zijn

is

ben

 

hebben

heeft

over het probleem

 

 

 

over het probleem

KOMEN             praten

GAAN

BLIJVEN

 

kunnen            praten

willen

durven

 .

 

 

 

 .

 

*        Het blijkt echter dat de keuze ook kan afhangen van de tweede infinitief (o.a.) als de eerste een van de volgende werkwoorden is :  moeten, mogen, kunnen, willen.

 

*        Beide constructies blijken dus grammaticaal correct:

 

Ze

 

 

 

Ik

 

is

heeft

 

 

heb

ben

niet naar de fuif

niet op de fuif

 

 

naar de winkel

 

kunnen             KOMEN

mogen              BLIJVEN

willen

 

moeten             GAAN

 

 .

 

 

 

 .

 

 



Menu Basismorfologie | Het werkwoord | Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord

Responsable Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018