1.
Vorming
Het
perfectum of V.T.T. wordt gevormd door een combinatie van twee werkwoordsvormen: enerzijds een eerste verbale pool (of persoonsvorm) (een vorm van
de hulpwerkwoorden van tijd, nl. zijn of hebben) en anderzijds, een tweede verbale pool (een voltooid deelwoord of ‘participium
perfectum’), die fungeert als “verbale rest”.
|
PV |
|
VR |
(1) Ze |
hebben |
niet veel |
gewerkt. |
(2) 's Avonds |
hebben |
we rond het kampvuur |
gezongen. |
(3) Op de terugweg |
hebben |
we een ongeluk |
gehad. |
(4) We |
hebben |
altijd in Antwerpen |
gewoond. |
(5) We |
hebben |
ons nooit |
verveeld. |
(6) Daar |
hebben |
we ons fantastisch |
geamuseerd. |
(7) We |
hebben |
in de bergen |
gewandeld. |
(8) In Juli |
zijn |
we naar Oostenrijk |
gegaan. |
(9) We |
zijn |
dit jaar in België |
gebleven. |
(10) We |
zijn |
een paar keer naar zee |
geweest. |
(11) Ze |
zijn |
al twee keer |
verhuisd. |
2. Zijn of hebben als hulpwerkwoord van tijd ?
Vertaal de bovenstaande zinnen (1->11) in je moedertaal en let speciaal op het
gebruik van de hulpwerkwoorden in het Nederlands (en eventueel in je eigen
moedertaal).
Zo
blijkt (blijken) bv. het volgende parallellisme (de volgende verschillen) met
het Frans:
In 1
-> 4 blijkt hebben te corresponderen met avoir in het Frans;
wat
dan weer niet het geval is in (5) -> (7);
Mutatis mutandis stellen we hetzelfde vast met de overige zinnen:
in (8)
en (9) correspondeert het gebruik van zijn met het gebruik van être in het Frans.
wat
dan weer niet gezegd kan worden voor zinnen (10) en (11).
Hieruit mag geconcludeerd worden dat we een
specifiek hoofdstuk moeten besteden aan het gebruik van de
hulpwerkwoorden in de voltooide tijden in het Nederlands. Zie daar voor meer informatie.
3. De
distributie van het voltooid deelwoord (participium perfecti)
In het
Nederlands bekleedt het voltooid deelwoord een positie achteraan in de zin, ook
al is het niet noodzakelijk het laatste element – zie in het gedeelte syntaxis
wat verteld wordt over de elementen die in het derde stuk (mogen) staan:
(12)
Ze hebben de fiets gestolen van de burgemeester van Leuven.
(13)
Na vier uur ben ik teruggekeerd naar het winkelcentrum.
(14)
Ze hebben de club verlaten om persoonlijke redenen.
(15)
De rechter heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke
gevangenisstraf van vier maanden.
(16)
Er zijn dingen gebeurd die we niet kunnen goedkeuren.
4. De
vorm van het voltooid deelwoord (participium perfecti)
(17)
Hij is thuis gebleven.
(18)
Ze is in België gebleven.
(19)
Waar zijn ze gebleven?
(20)
Hij heeft zich niet verveeld.
(21)
Ze heeft zich niet verveeld.
(22)
Ze hebben zich niet verveeld.
Besluit:
Als verbale rest blijft het voltooid deelwoord onveranderlijk.
5.
Vorming van het voltooid deelwoord bij regelmatige werkwoorden
5.1. Het voltooid deelwoord van een regelmatig werkwoord begint met het voorvoegsel
(prefix) ‘ge-‘ en eindigt op een -t of -d (die trouwens als [t]
uitgesproken wordt.).
Noteer
echter dat er geen voorvoegsel ‘ge’ toegevoegd wordt als de infinitief met één
van de volgende voorvoegsels begint : 'be-', 'ge-', 'er-', 'her-', 'ver-',
'ont-'.
1.
Ze hebben niet veel gewerkt.
2.
We hebben altijd in Antwerpen gewoond.
3.
Daar hebben we ons fantastisch geamuseerd.
4.
Ze zijn al twee keer verhuisd.
5. Ze
heeft me niet meer herkend.
6.
Ik heb haar in Luik ontmoet.
5.2. Wie problemen ondervindt met de vorming van het voltooid deelwoord, wordt
aangeraden het inleidende hoofdstuk te herlezen waar een aantal spellings- en
uitspraakregels uit de doeken worden gedaan.
SPELEN è
gespeeld
MAKEN è
gemaakt
KOKEN è
gekookt
BELOVEN è
beloofd
KENNEN è
gekend
VERTELLEN è
verteld
FIETSEN è
gefietst
VERHUIZEN è
verhuisd
5.3. Het
voltooid deelwoord van scheidbare samengestelde werkwoorden (waarbij het accent
ligt de eerste syllabe, nl. de prepositie of het scheidbare partikel).
DOORspelen è DOOR + gespeeld è
DOORGESPEELD
AFmaken è AF +
gemaakt è
AFGEMAAKT
OPbellen è OP + gebeld è
OPGEBELD
Scheidbaar partikel +
WW --- è Scheidbaar partikel + volt.deelw. VAN HET BASISWERKWOORD
5.4. Het
voltooid deelwoord van onscheidbare samengestelde werkwoorden (waarbij het
accent ligt het basiswerkwoord).
aan’vaarden è
aan’vaard
over’tuigen è
over’tuigd
achter’halen è
achter’haald
Als het samengestelde werkwoord onscheidbaar is, dan wordt het voltooid
deelwoord zonder prefix “ge-“ gevormd.
6.
Het voltooid deelwoord van onregelmatige werkwoorden
Om een
werkwoord te kunnen vervoegen moeten de OVT-vorm en de vorm van het voltooid
deelwoord gekend zijn. De meest frequente onregelmatige werkwoorden werden
aangeboden in het hoofdstuk over de O.V.T.
Wie daar nog moeite mee heeft, kan best teruggrijpen naar dat hoofdstuk.
7.
VTT met dubbele infinitief of de zgn. “ipp-regel”
Vertaal de volgende zinnen in je moedertaal en vergelijk de vormen die gebruikt
worden voor de werkwoorden die hieronder onderstreept worden:
Ik |
heb |
hem niet |
zien vertrekken |
. |
horen binnenkomen |
||||
laten spieken |
||||
durven tegenspreken |
||||
kunnen tegenhouden |
||||
willen straffen |
||||
leren zwemmen |
||||
|
|
|||
Ze |
is |
bij ons |
komen slapen |
. |
blijven eten |
De
voltooide tijden van een aantal werkwoorden (we zouden ze hulpwerkwoordachtigen
of semi-hulpwerkwoorden kunnen noemen) worden gevormd met een hulpwerkwoord van
tijd (een vorm van zijn of hebben) en een dubbele infinitief.
Soms
wordt in dit geval verwezen naar de zgn. ”ipp-regel”: “ipp” staat voor
“infinitief pro participio”. Onder het ipp-verschijnsel verstaat men “het
verschijnsel dat hulpwerkwoorden en hulpwerkwoordachtigen in een voltooide tijd
geen voltooid deelwoord vertonen – zoals in het Frans - maar een infinitief :
infinitief pro participio” (zie: J. van der Horst, Geschiedenis van de
Nederlandse Syntaxis, 2008, Boekdeel 4) Het blijkt verder (ibidem) dat in de
loop der eeuwen een aantal werkwoorden eerst de beide constructies vertoonden
(met infinitief of voltooid deelwoord) en dat later de keuze werd/wordt gemaakt
voor de (dubbele) infinitiefconstructie. Dit proces blijkt nu nog steeds aan de
gang met een groeiend aantal werkwoorden.
Noteer
verder nog de distributie van deze dubbele infinitief: eerst (links dus) staat
het hulpwerkwoord (of hulpwerkwoordachtige) en dan (rechts) de infinitief die
ervan afhangt (dezelfde distributie als in het Frans):
Ik heb
met Baptiste willen spreken.
We
hebben Rachel horen huilen.
Ik heb
Tobias en Sarah zien dansen.
Hetzelfde verschijnsel doet zich ook voor in het Duits, maar de distributie van
de verbale elementen is anders (het spiegelbeeld van de distributie in het
Nederlands):
Ich
habe mit Baptiste sprechen wollen.
Wir
haben Rachel schreien hören.
Ich
habe Tobias und Sarah tanzen sehen.
De
meest frequente werkwoorden (hulpwerkwoordachtigen) die gebouwd worden met een directe infinitief (zonder te) of – in de voltooide tijden – met een dubbele
infinitief zijn de volgende:
mogen moeten kunnen willen
komen gaan
doen laten
zien horen voelen
leren helpen blijven durven
8.
Keuze van het hulpwerkwoord als PV (als de dubbele infinitief als VR fungeert)
De
keuze van het hulpwerkwoord van tijd (dat als PV fungeert) hangt in principe af
van de eerste infinitief, (bv.) “zijn” met “komen”, “gaan” en “blijven”
en “hebben” met kunnen, willen en durven : “Ze is met haar
vriendje gekomen” çè “Ik heb dat nooit gekund”.
Ze zijn over het probleem komen praten.
is gaan
Ik ben blijven
Ze hebben over het probleem kunnen praten.
Hij heeft willen
durven
Het
blijkt echter dat de keuze ook kan afhangen van de tweede infinitief als de
eerste één van de volgende werkwoorden is: moeten, mogen, kunnen of willen.
Beide
constructies blijken dus grammaticaal correct:
Ze is niet naar de fuif kunnen komen.
heeft niet op de fuif mogen blijven.
willen
Ik heb naar de winkel moeten gaan.
ben
9.
Gebruik ?
Zowel
het perfectum (V.T.T.) als het
imperfectum (O.V.T.) verwijzen naar
feiten / gebeurtenissen / evenementen uit het verleden. Het blijkt een zeer
riskante onderneming om die twee tijden strikt van elkaar te onderscheiden.
We
kunnen echter wel gewagen van bepaalde tendensen.
Zo
komt het in een relaas van feiten vaak voor dat eerst het perfectum
gebruikt wordt (V.T.T.) alsof informatie over evenementen uit het verleden
verschaft werd vanuit een actueel perspectief en dat daarna (als de
aandacht al verplaatst werd naar het verleden) het imperfectum (O.V.T.) gebruikt
wordt om gebeurtenissen uit het verleden te beschrijven.
(1)
Het Luikse gerecht heeft vijf overvallers opgepakt die het gemunt hadden op
geldtransporten. De bende zou verantwoordelijk zijn voor minstens zes overvallen
op geldtransporten de voorbije twee jaar. Elke overval ging gepaard met tientallen schoten uit
Kalasjnikov machinepistolen. Een keer probeerden ze een geldtransport met springstof open te breken. Een andere keer aarzelden ze niet om een antitankwapen van
het leger te gebruiken om aan het geld te geraken.
(2) De
prijs van ruwe olie is gistermorgen voor
de tweedeopeenvolgende dag vrij fors gedaald.
De prijs van Noordzeeolie zakte tot 52,
6 dollar. Dat was ruim 2 procent minder
dan de slotnotering op woensdag.
(3) De
Amerikaanse fabrikant van telecommunicatieapparatuur Cisco System heeft een klacht ingediend tegen Apple omdat die de naam
“iPhone” gebruikt. De directie van Cisco liet weten dat die naam sinds 2000 zijn eigendom is.
Om het
gebruik van het perfectum (V.T.T.) tegenover dat van het imperfectum beter te
omschrijven hebben we verder de « Algemene
Nederlandse Spraakkunst »
(kortweg: de ANS) geraadpleegd, zowel in zijn geschreven versie (Martinus
Nijhoff Uitgevers Groningen / Wolters Plantyn Deurne, tweede druk, 1997, (pp.
121-125)) als in de e-versie (zie: http://oase.uci.ru.nl/~ans/).
Volgens de ANS
(i)
duidt het perfectum een incidenteel gebeuren aan, terwijl het imperfectum eerder
verwijst naar een werking van onbeperkte duur, een gewoonte:
Vergelijk:
(4a)
Vorig jaar heeft opa nog gefietst.
(4b)
Vorig jaar fietste opa nog.
De zin
met imperfectum verwijst naar het feit dat hij dat vorig jaar regelmatig deed,
terwijl het perfectum aanduidt dat hij dat nog een keer (of twee, drie) gedaan
heeft.
(ii) plaatst het perfectum de werking in (een periode van) het verleden, zonder
die duidelijk aan een bepaald moment te koppelen; het imperfectum doet dit
laatste wel.
(5a) U zegt dat u veel ervaring hebt. Bij welke firma's hebt u gewerkt?
(5b) U zei dat u op dat moment verkoper was. Bij welke firma werkte u?
(iii) geeft het perfectum aan dat het resultaat van de werking voortduurt tot
het spreekmoment en/of dat de situatie op het spreekmoment van belang is; het
imperfectum geeft dit niet aan.
Vergelijk:
(6a) Kareltje heeft zeker een standje gekregen, dat hij zo sip
kijkt.
(6b) Kareltje was stout en kreeg een standje.
(7a) Ik heb vroeger veel gefietst. Daarom heb ik nu zo'n goede
conditie.
(7b) Ik fietste vroeger veel. Het was toen ook veel rustiger op de wegen.
Menu Basismorfologie
| Het werkwoord |
Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord
Responsable
Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik>
- Last Modified: 10 JUN 2018
©
UCL www.gramlink.com 1999-2018