PDF Versie

 

 

*      1. De vormen van de O.Tk.T.

 

*        De O.Tk.T. wordt gevormd door een combinatie van twee werkwoordsvormen:

Enerzijds een eerste verbale pool (een PV of persoonsvorm) die fungeert als een hulpwerkwoord (zal in het enkelvoud, zullen in het meervoud) en anderzijds, een tweede verbale pool (een werkwoord in de infinitief), die ook wel eens “verbale rest” (VR) genoemd wordt.

 

 

PV

 

VR

Ik

Je

U

Hij / Ze

zal

het niet

zeggen.

onthouden.

herhalen.

nemen.

We

Jullie

Ze

zullen

verstaan.

vergeten.

lezen.

 

*        Opmerkingen:

 

*        (i) Naast zal wordt in de tweede persoon (je / u) ook zult gebruikt :

 

*        Je zult      je     niet   vervelen.

*        U   zult      u                amuseren.

 

*        (ii) Terwijl het futurum (de O.Tk.T.) naargelang van de talen soms gevormd wordt door toevoeging van een uitgang (zoals bv. in het Frans), wordt deze tijd in het Nederlands met een hulpwerkwoord en de infinitiefvorm van het werkwoord uitgedrukt.

 

PV

VR

zal

zult

zullen

infinitief

 

 

 

*      2. Het gebruik (en de betekenissen) van de O.Tk.T.

 

*        2.1. Zullen + infinitief drukt in de eerste plaats een futurum uit, m.a.w. iets dat in de toekomst gebeurt.

 

*        vb.

*        De IC-trein met bestemming Brussel Zuid, Brussel Centraal en Brussel Noord zal om 9.35u aankomen op spoor 4.

*        Ik zal het wel redden, hoor.

*        We hopen dat de nieuwe voorzitter eindelijk de nodige maatregelen zal treffen.

 

 

*        Opmerkingen:

 

*        (1) Het blijkt dat het hulpwerkwoord (zal/zult/zullen) heel vaak andere nuances toevoegt.

 

*        Zo beantwoordt "Hij zal het u niet zeggen" in het Frans aan:

*        "Il ne le vous dira pas".

*        "Il ne va pas vous le dire".

 

*        en in het Engels aan:

*        He won’t tell you.

*        He isn’t going to tell you.

 

*        (2) Merk ook op dat in het Nederlands de O.T.T. (zie daar) ook vaak gebruikt wordt om een futurum uit te drukken als de context dat toelaat. Let in dat verband op de aanwezigheid van een bijwoord van tijd dat het evenement in de toekomst plaatst.

 

vb.

*        Andrée wordt 55 in augustus.

*        Wees gerust, dat doen we straks wel even.

*        Ik geef je een seintje zodra ik klaar ben.

 

*        2.2. Toegevoegde waarden

 

*        1. verplichting en verbod

 

*        Naargelang van de context kan zal/zullen ook een verplichting uitdrukken of (met een negatie erbij) een verbod :

 

*        Bv.

*        Of hij wil of niet, hij zal gehoorzamen!          

*        Zei ze niet langs haar neus weg dat ze toch zou komen? - Wees gerust, ze zal niet komen.

*        Het is zeker niet leuk; toch zul je ernaartoe (moeten) gaan.          

*        Wel, je zult alles terugbetalen.

 

*        2. een belofte

 

*        In de eerste persoon kan zal/zullen ook een belofte uitdrukken:

 

*        Bv.

*        Ik zal je op de luchthaven komen afhalen.

*        We zullen op tijd zijn, dat beloof ik je.

*        Ik denk dat ik tegen de afgesproken datum klaar zal zijn.

*        Wees gerust: ik zal hen niet aan hun lot overlaten.

 

*        3. een suggestive

 

*        In een pv-vraag kan zal/zullen heel gemakkelijk de betekenis krijgen van een suggestie: "Wil je dat ik… ? Noteer trouwens dat dit gebruik van zullen vooral voorkomt in de eerste persoon.

 

*        Bv.

*        Zal ik je een kopie van die brief maken?

*        Zullen we jou naar het station brengen?

*        Zal hij je even met je koffers helpen?

*        Zal ik koffie zetten?

 

*        4. een nabije toekomst

 

*        Zal/zullen + infinitief drukt ook heel gemakkelijk een nabije toekomst uit (vergelijk met in het Frans “aller + infinitif” en in het Engels “to be going to + infinitive”).

 

bv.

*        Vandaag zal ik het hebben over "Doping en topsport".

*        Ik denk dat ik mij op een Vlaams dagblad zal abonneren.

*        Wanneer zal een Belg de Ronde van Frankrijk winnen?

 

*        Verder wordt in het Nederlands de combinatie gaan + infinitief voornamelijk in twee contexten gebruikt:

 

*        (1) zich ergens naartoe begeven om iets te doen:

Bv.

*        Waar ga je naartoe? - Ik ga die brief op de post doen.        

*        Ik ga een eindje wandelen in het park; kom je mee?          

*        Ga je ergens heen? - Ja, ik ga boodschappen doen.

*        Al half twaalf? Ik ga slapen.

 

*        (2) op het punt staan iets te doen / er onmiddellijk mee beginnen:

Bv.

*        Ik ga meteen de directeur waarschuwen.

*        Neem je de fiets? Het gaat regenen, hoor.

*        Het is hier veel te warm. Ik ga de verwarming afzetten.

*        Ik zet de TV aan: de film gaat over een minuutje of twee beginnen.

 

 

*        Noteer dat “gaan” niet gebruikt mag worden:

*        met gaan

*        met zijn en hebben

*        met de modale hulpwerkwoorden moeten, willen, kunnen, mogen, hoeven te,

 

*        Vandaar de asterisk die gebruikt wordt als de zin niet grammaticaal correct is:

 

Bv.

*        We zullen [*gaan] nog een tijdje moeten wachten.

*        Volgende week zal [*ga] ik er niet zijn: ik ben namelijk met vakantie.

*        Waar zul [*ga] je het vandaag over hebben?

*        Je zult [*gaat] het niet makkelijk hebben, vrees ik.

 

 



Menu Basismorfologie | Het werkwoord | Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord

Responsable Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018