PDF Versie

 

*      1. O.T.T. : eerste kennismaking

 

*        Bekijk eens even de volgende tabel :

 

 

 

stam

 

uitgang

 

1

Ik

[ werk ]

+

ø

Ik werk

2

Je

[ werk ]

+

t

Je werkt

U

[ werk ]

+

t

U werkt

3

Hij

[ werk ]

+

t

Hij werkt

Ze / Hij

[ werk ]

+

t

Ze werkt

Het

[ werk ]

+

t

Het werkt

1

We / Wij

[ werk ]

+

en

We werken

2

Jullie

[ werk ]

+

en

Jullie werken

3

Ze / Zij

[ werk ]

+

en

Ze werken

 

*        De (zgn.) stam van het werkwoord is de vorm van het werkwoord zonder de uitgangen.

Het beantwoordt aan de eerste persoon enkelvoud (zie de inleiding voor meer informatie).

Men vindt hem meestal door (e)n af te halen van het werkwoord.

Zo is de stam van het werkwoord werken : [werk].

De stam van lopen is echter [loop], en de stam van rennen, [ren].

De stam is een grammaticale term en is als dusdanig een abstractie.

Vandaar dat het vaak tussen vierkante haakjes wordt geplaatst: [werk]

Je noteert verder ook dat de waarde van de klinkers gerespecteerd moet worden:

 

*        koken = stam : [kōk]               bv. Ik kook graag.

*        wegen = stam : [wēg]             bv. Niels weegt meer dan 4 kg.

*        sturen = stam : [stūr]             bv. Waarom stuur je hem niet even naar me toe ?

*        halen = stam : [hāl]                bv. Wacht even, ik haal mijn sleutels

*        lopen = stam : [lōp]                 bv. Als je loopt, haal je de bus nog.

*        zeggen = stam : [zεg]              bv. Ze zegt niet vaak wat ze echt denkt.

 

*        De stam van reizen  is [reiz].

Let op het verschil tussen de stam enerzijds [reiz] en de eerste persoon enkelvoud anderzijds : ik reis.

 

*        Op de stam worden inderdaad de spellingsregels toegepast (in dit geval: een [z] staat alleen aan het begin van een lettergreep) zodat de abstractie een “concrete” vorm kan aannemen: Ik reis graag, Ze reist met ons mee, Hij reist twee keer per week met de trein naar zijn werk.

 

*        Mutatis mutandis is dat bv. ook het geval met geloven (waarvan de stam [gelōv] is (noteer even de lange “o”).

 

*        Na toepassing van de spellingsregels krijgen we het volgende resultaat:

*        Hij gelooft ons niet, Geloof je ons nu? Ik geloof niet dat hij gelijk heeft.

 

 

*      2. Uitgangen

 

*        1. De O.T.T. kent alleen drie uitgangen: ø (niets), -t, -en

 

*        Eenkelvoud (singularis):

 

*        1ste persoon:  stam + ø

*        2de en 3de persoon: stam + t

 

*        Meervoud (pluralis):

 

*        1ste, 2de en 3de personen: stam + en

 

*        2. De uitgang “-t” van de vervoeging valt weg bij inversie als het onderwerp (subject) het pronomen is van de tweede persoon, nl. “je”.

 

*        Je werkt te veel, hoor. < -- > Werk je niet te veel?

*        Hij ziet je niet.

 

Noteer dat “je” hier het “lijdend voorwerp” is (vergelijk met : Hij ziet Jan niet, hij ziet hem niet) en dat er geen sprake is van “inversie”.

 

Er is sprake van inversie als het onderwerp achter de pv (of vervoegde vorm van het werkwoord) staat.

 

Vergelijk:

- Aanstaande zaterdag begint de Ronde van Frankrijk.

- De Ronde van Frankrijk begint aanstaande zaterdag.

 

Noteer dat dit grammaticaal verschijnsel ook in andere talen bestaat:

- Samedi prochain commence le Tour de France.

- Le tour de France commence samedi prochain.

 

            Vergelijk : « Je verveelt je » en « Verveel je je niet ? »

 

*        3. Als de stam op  “-t”  eindigt, wordt er natuurlijk geen extra “-t”  toegevoegd.

 

*        Je wacht hier.

*        Wacht je nog op ons?

 

*        In dat laatste voorbeeld hoort de uitgang « -t » bij het werkwoord « wachten ».

 

*        Vergelijk nog heel even:

*        Raden:

*        Je raadt het nooit.

*        Raad je het niet?

 

*        4. Bekijk nu eens even de volgende voorbeelden:

 

Ik           hoor             zie            leef               reis               ga                kom             [ /o/ ]

Je           hoort            ziet           leeft             reist              gaat             komt

Hij          hoort            ziet           leeft             reist              gaat             komt

We         horen           zien          leven            reizen           gaan            komen         [ /ō/ ]

Jullie       horen           zien          leven            reizen           gaan            komen

Ze          horen           zien          leven            reizen           gaan            komen

 

*        Noteer even  : Ik kom (korte klinker), we komen (lange klinker).

 

*        De gesproken vorm van de werkwoorden « houden », « onthouden » en « rijden » zien er als volgt uit :

 

*        Ik hou (van haar)                [of formeler :] Ik houd (van haar)

*        Ik onthou dat nooit             [of formeler :] Ik onthoud dat.

*        Ik rij (niet meer)                  [of formeler :] Ik rijd (niet meer)

 

 

 

*      3. HEBBEN

 

Ik

heb

honger.

Je / U

hebt

dorst.

Hij / Ze / U / Het

heeft

gelijk.

Wij / We

hebben

ongelijk.

Jullie

hebben

ongelijk.

Ze / Zij

hebben

ongelijk.

 

Heb je

(even) tijd

 ?

Heb je

(nog) schrik

 ?

 

 

 

*      4. ZIJN

 

Ik

ben

tevreden.

Je / U

bent

ziek.

Hij / Ze / U / Het

is

blij.

Wij / We

zijn

oprecht.

Jullie

zijn

knap.

Ze / Zij

zijn

gelukkig.

 

Ben je

tevreden

 ?

Ben je

gelukkig

 ?

Ben je

ziek

 ?

 

 

 

*      5. O.T.T. van een paar modale werkwoorden

 

*        willen

*        Ik wil vroeger vertrekken.

*        Ik wil, je/u wilt of je/u wil, hij wil vroeger vertrekken.

 

*        mogen

*        Mag ik vroeger vertrekken ?

*        Ik mag, je/u mag, hij mag dat niet!

 

*        kunnen

*        Kun je goed tennissen ?

*        Ik kan, je/u kan of kunt, hij kan niet alles zeggen.

 

 

 

*   6. O.T.T. om een futurum uit te drukken

 

*        Het komt vaak voor in het Nederlands dat een OTT gebruikt wordt om een futurum uit te drukken. Let daarbij op de frequente aanwezigheid van een adverbium van tijd dat het evenement / gebeuren in het futurum plaatst.

 

*        Vergelijk eens even met de vertaling van die zinnen in je moedertaal en ga eens na welke tijd (of tijden) er gebruikt wordt (worden) in je moedertaal.

 

*        (1) Ik bel je vanavond op.

*        (2) Ik kom morgen even langs, dat is beloofd.

*        (3) Hij wordt twintig volgende week.

*        (4) Manchester United speelt over twee weken tegen FC Brugge.

 

*        Let ook op het gebruik van de O.T.T. met “zodra” / “als” / “wanneer”, zowel in de hoofdzin als in de bijzin:

 

*        (5) Zodra ik thuis ben, bel ik je moeder op.

*        (6) Als ik terug in Louvain-la-Neuve ben, loop ik wel eens even langs.

 

*        Let ook nog op de verschillen tussen (bv.) het Engels, het Frans en het Nederlands:

 

*        (7) Hoe komt het dat je zo laat bent?

*        (7a) Ik zit hier al meer dan een half uur op jou te wachten, hoor.

*        (7b) I have been waiting for you for more than half an hour.

*        (7c) Je t’attends depuis plus d’une demi-heure.

 

*        (8a) Ik woon al jaren in Louvain-la-Neuve.

*        (8b) I have been living in LLN for many years.

*        (8c) J’habite à LLN depuis de nombreuses années.

 

*        (9a) Ze studeert Nederlands sinds december verleden jaar.

*        (9b) She has been studying Dutch since December last year.

*        (9c) Elle étudie le néerlandais depuis décembre de l’année passée.

 



Menu Basismorfologie | Het werkwoord | Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord

Responsable Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018