PDF Versie

 

*      1. De vervoeging of conjugatie

 

*        Er bestaan fundamenteel 8 tijden in het Nederlands.

 

*        En het is zeker de moeite waard om de gangbare termen in het Nederlands te kennen, gewoon omdat iedere taal een eigen (min of meer) coherent systeem hanteert en omdat je daar dus niet zomaar de termen van je eigen moedertaal voor kunt gebruiken.

 

onvoltooide tijden

voltooide tijden

OTT

Ze hoort ons niet.

VTT

Ze heeft ons niet gehoord.

OVT

Ze hoorde ons niet.

VVT

Ze had ons niet gehoord.

OTkT

Ze zal ons niet horen.

VTkT

Ze zal ons niet hebben gehoord.

OVTkT

Ze zou ons niet horen.

VVTkT

Ze zou ons niet hebben gehoord.

 

*        Noteer even dat er vier zgn. onvoltooide tijden zijn en 4 voltooide.

 

“Als je iets wil voltooien”,

dan betekent het dat je “eraan werkt tot het klaar is”.

Als je zegt dat je werk voltooid is,

dan betekent het dat je werk “af” is.

 

 

 

*      2. Afkortingen

 

*        In de omgang worden er afkortingen gebruikt voor al die tijden.

*        Betekenis van de eerste en de laatste letters:

*        O staat voor onvoltooid en v voor voltooid;

*        achteraan staat een T voor “tijd” (in het Engels: “time”)

 

*        de letters ertussen hebben de volgende betekenissen:

*        T staat voor tegenwoordig

*        V voor verleden

*        Tk voor toekomend(e)

 

‘Tegenwoordig’ betekent ‘(van) nu’: zoals in de uitdrukking

“De jeugd van tegenwoordig” of “de jeugd van vandaag”.

De OVT wordt ook wel eens het preteritum genoemd.

Net zoals de OTkT ook wel eens het “futurum” genoemd

wordt en de OVTkT de conditionalis.

 

*        Naast de vier “onvoltooide” tijden zijn er dus nog vier voltooide tijden.

 

*        Die tijden worden gevormd met een hulpwerkwoord van tijd (een vorm van ‘hebben’ of ‘zijn’), iets waar we later op terugkomen.

 

*        De eerste voltooide tijd (VTT) wordt ook wel eens het perfectum genoemd:

*        Vb. Hij heeft niet voldoende gewerkt / Hij is ziek geworden.

 

*        De VVT is de “voltooid verleden tijd”

*        Vb. Hij had niet voldoende gewerkt / Hij was ziek geworden.

 

*        Let ook op de mogelijkheid om de verbale elementen (waarvan één een voltooid deelwoord is) op twee manieren te distribueren:

*        Vb. … omdat hij ziek is geworden / geworden is.

*        Vb. … omdat het te hard heeft geregend / geregend heeft.

*        Vb.  Hij zal niet voldoende hebben gewerkt / (…) gewerkt hebben.

*        Vb.  Hij zal ziek zijn geworden / geworden zijn.

 

 

 

*      3. De stam

 

*        Om een werkwoord te kunnen vervoegen (conjugeren) moeten we de “stam” kennen.

 

*        De “stam” is de vorm van een werkwoord zonder de uitgangen [die toegevoegd worden in de vervoeging (conjugatie)].

 

*        Er bestaan verschillende manieren om de stam van een werkwoord terug te vinden, naargelang van het “vertrekpunt”.

 

*        Stel vb. dat het “vertrekpunt” de geschreven vorm van de infinitief is.

 

*        1. Je haalt de uitgang [ -n ] of [ -en ] van de infinitiefvorm.

 

*        2. Je moet natuurlijk de waarde van de klinker (vocaal) respecteren.

bv.

*        lange klinker :       nemen, halen, vrezen, lopen, duren

*        Korte klinker: rennen, stoppen, passen, sussen

 

*        3. Laat een medeklinker (consonant) weg als het resultaat op twee identieke medeklinkers eindigt:

bv.: [ ren], [ stop ], [ pas ], [ sus ]

 

*        Voorbeelden

 

Infinitief                             Stam

( nemen )                                [ ne.m ]

( halen)                                   [ ha.l ]

( vrezen )                                [ vre.z ]

( gaan )                                   [ ga. ]

( rennen )                                [ r∂n ]

 

*        Je mag vooral niet vergeten dat de stam een abstractie is, d.i. een linguïstische vorm waarop we regels toepassen (vervoegingsregels, uitspraak- en spellingsregels).

 

*        Op deze abstracte vorm passen we eerst de vervoegingsregels (zie de aparte hoofdstukken over de vorming van de tijden) en de spellings- en uitspraakregels.

 

*        We illustreren dat even:

*        de tweede vorm van de imperatief (of gebiedende wijs) is gelijk aan de stam waarop spellings- en uitspraakregels toegepast worden.

*        Vb. “Kom binnen”, “ga even zitten”, “blijf daar staan”, “ren niet zo vlug”.

 

*        om de derde vorm aan de O.T.T. te vormen, moet de uitgang –t toegevoegd worden aan de stam (behalve als de stam al op –t eindigt) .

*        Vb. “Hij neemt de bus”, “Waarom haalt ze al de boeken weg?”, “Hij vreest niemand”, “Hij rent te vlug”.

 

 

 

Even ter herinnering : de spellingsregels

 

Regel 1

Waar een klinker ook staat (in een open of gesloten syllabe of lettergreep), ze moet haar waarde “bewaren” : door de hele vervoeging/verbuiging (flexie) blijft (in principe) een “korte” klinker “kort”, en een lange klinker “lang”.

 

*        Vb.:

*        Hij zegt altijd de waarheid.

*        Ze zeggen niet altijd de waarheid.

*        Hij loopt de honderd meter in minder dan 14 seconden.

*        Ze lopen de honderd meter in minder dan 14 seconden.

 

*        Dit heeft belangrijke consequenties:

 

*       Eerste consequentie

 

Als er een uitgang toegevoegd wordt, moet de medeklinker verdubbeld worden opdat de klinker haar ‘waarde’ zou bewaren (zo blijft een gesloten lettergreep gesloten ondanks de toevoeging van een uitgang).

 

Vergelijk eens even:

 

*        (1a) Je kent hem niet.                   (1b) Jullie kennen haar niet.

*        (2a) Ik stop de bal.                        (2b) We stoppen met roken.

*        (3a) Hij stapt in Bergen in.             (3b) Ze stappen in Brussel uit.

*        (4a) Een nieuwe vriendin.              (4b) Nieuwe vriendinnen.

*        (5a) Mijn zus heet Sarah.               (5b) Vraag het aan je zussen.

*        (6a) De eerste klas.                       (6b) Alle klassen van de school.

*        (7a) Een dikke boterham.              (7b) Hoeveel boterhammen eet je?

*        (8a) De eerste les.                         (8b) De vier eerste lessen.

*        (9a) Een wit jurkje.                        (9b) Witte sokjes.

*        (10a) Hij woont niet ver.                (10b) Een verre vriend.

*        (11a) Hij is zeer tof.                       (11b) Een toffe bende.

 

 

*       Tweede consequentie

 

Omdat een lange klinker naargelang van het karakter van de lettergreep dubbel geschreven staat (in gesloten syllabes) of enkel (in open syllabes) moet de schrijfwijze aangepast worden als er een uitgang toegevoegd wordt (omdat de gesloten syllabe, open wordt).

 

Vergelijk eens even:

 

*        (1a) Hij speelt niet slecht.              (1b) We spelen vaak samen.

*        (2a) Waar woon je?                        (2b) Wonen jullie nog in het Luikse?

*        (3a) Hij praat veel te veel.              (3b) Ze praten met de buurman.

 

*        (4a) Een moeilijke vraag.               (4b) Een paar moeilijke vragen.

*        (5a) Dit is het eerste deel.             (5b) Hoeveel delen zijn er?

*        (6a) Vandaag is er geen school.    (6b) Nieuwe scholen.

 

*        (7a) Een groot huis.                      (7b) grote mensen.

*        (8a) Het papier is geel.                 (8b) De gele trui.

*        (9a) Een rood hemd.                     (9b) Een rode jurk.

 

 

 

Regel 2

De letters “v” en ”z”  staan alleen helemaal vooraan in een lettergreep.

Verder in de lettergreep staat “f” of “s”.

 

 

*        bv.

*        (1a) We reizen veel.                      (1b) Ik reis graag met haar.

*        (2a) We geloven hem niet.            (2b) Waarom gelooft u me niet?

*        (3a) Een korte brief.                      (3b) Lange brieven.

*        (4a) Ze woont in een mooi huis.    (4b) Zie je de huizen links?

*        (5a) Grijze wolken.                         (5b) De lucht is grijs.

*        (6a) Een brave hond.                     (6b) Hij is braaf geweest.

 

 

 

*      4. De imperatief of gebiedende wijs

 

*        De imperatief heeft een informele en een formele vorm.

 

*        4.1. De informele vorm is gelijk aan de stam van het werkwoord waarop de spellings- en uitspraakregels toegepast zijn.           

 

*        Doe de deur dicht!

*        Kom binnen!

*        Lees verder!

*        Spreek luider!

*        Raak me niet aan!

*        Hou nou op!

*        Zet dat boek terug op zijn plaats!

 

*        Deze vormen klinken eerder autoritair en doen soms onbeleefd aan. Typisch is dus de aanwezigheid van allerlei modale adverbia die de taaluiting nuanceren en het bevel soms reduceren tot een (vorm van) uitnodiging of wens:

 

*        Kom eens even binnen.

*        Lees even verder.

*        Doe eens even de deur dicht.

*        Laat dat maar staan, hoor.

 

*        Het valt op dat deze (informele) vormen gebruikt worden zowel als er aan één persoon een bevel gegeven wordt (singularis) of aan meer mensen (pluralis), zoals blijkt uit het (facultatieve) gebruik van aanspreekvormen / vocatieven:

 

*        Doe eens even de deur dicht, Jan.

*        Kom maar eens even hier, jij!

*        Kom eens hier, jongens!

*        Ga zitten, allemaal.

*        Blijf alsjeblieft daar niet staan, heren!

 

*        Let even op het gebruik van imperatiefvormen met reflexieve werkwoorden:

 

*        Bereid je voor op het ergste!

*        Bereidt u voor op het ergste!

 

*        Vaak wordt “het verzoek” (“de wens”, “de uitnodiging”) trouwens ook anders uitgedrukt:

 

*        Wil je even verder lezen?

*        Zou je de deur willen dichtdoen?

*        Mag ik je vragen om luider te spreken? Ik versta je niet goed.

 

*        Als het verzoek niet echt “persoonlijk” is, wordt ook wel eens een infinitief gebruikt met dezelfde betekenis:

 

*        Niet naar buiten leunen.

*        Niet op het gras lopen.

*        Doorlopen, a.u.b.!

*        En nu, zwijgen allemaal!

 

*        4.2. Soms wordt het onderwerp direct na het werkwoord vermeld; vaak is dat het voornaamwoord van de beleefde vorm, namelijk “u”:

 

*        Gaat u zitten!

*        Komt u binnen.

 

*        Dan is de vorm van de imperatief: stam + t + uitspraak/spellingsregels en is het taalgebruik eerder formeel. Hier ook is de vorm enkelvoudig of meervoudig.

 

 

 

*      5. De conjunctief

 

*  De conjunctief bestaat nog nagenoeg uitsluitend in een aantal geijkte (≈ vaste) uitdrukkingen. Het wordt gevormd door de “–n” van de infinitief weg te laten (behalve met meervoudsvormen).

 

*        Het ga je goed!

*        Leve de Koning!

*        Kome wat komt.

*        Moge zij toch slagen!

*        Mogen ze allemaal safe terugkomen!

 

Noteer nog verder de uitdrukkingen:

 

*        Het zij zo (= amen).

*        Wat je ook moge zeggen, ...

 

 



Menu Basismorfologie | Het werkwoord | Het Substantief | Het Adjectief | Het Pronomen | Het voornaamwoordelijk bijwoord

Responsable Gramlink: Prof. Dr. Pierre GODIN <Pierre Godin>
Website Manager: Marc PIWNIK <Marc Piwnik> - Last Modified: 10 JUN 2018
© UCL – www.gramlink.com – 1999-2018